ECLI:NL:RBZWB:2022:6880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
402846_E18112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Holierhoek
  • A. van der Lende – Mulder Smit
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in vreemdelingenzaken op basis van vermeende vooringenomenheid

Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in vier wrakingsverzoeken die zijn ingediend door mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg, namens vier vreemdelingen. De verzoekers hebben de wraking van de rechter, mr. Bethlehem, aangevraagd op grond van vermeende vooringenomenheid. De wrakingsverzoeken zijn ingediend naar aanleiding van beslissingen van de rechter in andere procedures, waarin voorlopige voorzieningen zijn getroffen. De verzoekers stellen dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door de verzoeken tot voorlopige voorzieningen zonder zitting en met onjuiste motivering af te doen. De rechtbank heeft de wrakingsverzoeken beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en geconcludeerd dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormen voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in deze zaken schade zou kunnen lijden. De rechtbank heeft de verzoeken tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaken zal worden voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/402846 / HA RK 22-208
[verzoeker 1]
C/02/402847 / HA RK 22-209
[verzoeker 2]
C/02/402848 / HA RK 22-210
[verzoeker 3]
C/02/402850 / HA RK 22-211
[verzoeker 4]
Beslissing van 18 november 2022 inzake de wrakingsverzoeken ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
mr. P.H. Hillen,advocaat te Tilburg,
als advocaat van en namens:
[verzoeker 1] ;
[verzoeker 2] ;
[verzoeker 3] ;
[verzoeker 4] ,
verder te noemen verzoekers.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt in alle vier de zaken uit:
- de wrakingsverzoeken van mr. Hillen van 31 oktober 2022;
- de brief met bijlage van mr. Hillen van 3 november 2022;
- de brief van mr. Hillen van 3 november 2022;
- de brief van mr. Hillen van 7 november 2022;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. Bethlehem, ontvangen op 7 november 2022;
- de mondelinge behandeling van de wrakingsverzoeken door de wrakingskamer op 10 november 2022, waarbij is verschenen mr. P.H. Hillen namens verzoekers.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt in alle vier de zaken tot wraking van mr. Bethlehem, hierna te noemen de rechter, die belast is met de behandeling van de zaken met kenmerken:
[verzoeker 1] : NL22.21546;
[verzoeker 2] : NL22.21547;
[verzoeker 3] : NL22.21548;
[verzoeker 4] : NL22.21549.

3.De feiten

3.1
In alle voornoemde hoofdzaken heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
bij besluit de vreemdeling in bewaring gesteld.
3.2
Mr. Hillen heeft namens verzoekers in de vier hoofdzaken beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De zitting van dit beroep (hierna: de bewaringszitting) stond in alle vier de hoofdzaken gepland op 2 november 2022.
3.3
Op 31 oktober 2022 zijn de vier (gelijkluidende) wrakingsverzoeken van mr. Hillen ontvangen.
3.4
De rechter heeft kenbaar gemaakt dat zij niet berust in de verzoeken.

4.De gronden van de wrakingsverzoeken

4.1
Samengevat is aan de wrakingsverzoeken steeds, in de stukken en ter zitting, als volgt ten grondslag gelegd.
4.2
De rechter heeft (meer dan) de schijn gewekt vooringenomen te zijn wegens de wijze waarop zij de zeven door mr. Hillen in de stukken aangehaalde verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft behandeld. Zij heeft deze verzoeken – gelegen in een korte periode – toegewezen zonder een voorafgaande zitting, zonder aanwezigheid van gronden, met een onjuiste motivering en/of met het passeren van de Code Zaakstoedeling .
4.3
Toewijzing van de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening is niet in lijn met het uitgangspunt van de Dublinverordening (Verordening 604/213 van de Europese Unie). Het uitgangspunt is het snel bieden van duidelijkheid aan de vreemdeling. Dit blijkt ook duidelijk uit het arrest van het Hof van de Europese Unie van 22 september 2022 in de gevoegde zaken C-245/21 en C/248-21. Het afdoen van de verzoeken tot voorlopige voorziening bevordert deze snelle duidelijkheid niet. Met de toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt enkel de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid/Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) geholpen, doordat de overdrachtstermijn wordt geschorst en er meer tijd is om tot overdracht/uitzetting over te gaan. Dit is niet in het belang van de vreemdeling. Die dient een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in om de behandeling van zijn beroep in Nederland af te kunnen wachten. Door het verzoek zonder zitting af te doen, is er geen kans op een dialoog en heeft de vreemdeling geen kans om het verzoek alsnog in te trekken. De motivering in de beslissingen waarin wordt gesteld dat de beslissing in het belang van de vreemdeling is, kan niet worden gevolgd en is niet in lijn met de genoemde uitspraak van het Hof van de Europese Unie. Dat er geen capaciteit is om het verzoek eerder op een zitting te plannen dient niet ten nadele van de vreemdeling te komen. In een deel van voornoemde gevallen was er bovendien geen sprake van spoedeisendheid om de verzoeken op grond van artikel 8:83 Awb schriftelijk af te doen, aangezien de verzoeken reeds op een zitting vóór het verstrijken van de overdrachtstermijn waren gepland, maar er alsnog voor is gekozen om de verzoeken zonder zitting schriftelijk af te doen. Deze handelwijze lijkt te getuigen van een onverplicht dienstbetoon aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en hierdoor is het recht op een eerlijk proces in de zaken waar het nu om gaat en in toekomstige zaken niet langer een garantie.
4.4
De toepassing van de beleidslijn die in de zittingsplaats Middelburg wordt gehanteerd, kan de rechter niet vrijwaren van een succesvol wrakingsverzoek. Er is geen sprake geweest van een kritische opstelling, een dialoog of tegenspraak door het buiten zitting doen van uitspraak en deze handelwijze laat geen ruimte voor een rechtvaardige uitkomst in het individuele geval. Er dient reflectie plaats te vinden op de handelwijze die door de zittingsplaats Middelburg wordt gehanteerd.
4.5
In de bewaringszaken waarin de wrakingsverzoeken zijn gedaan gaat het om dezelfde tweepartijenstrijd als in de procedures van de voorlopige voorzieningen, te weten de vreemdeling tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Ook speelt hier een overdrachtskwestie in het kader van de Dublinverordening en termijnen waardoor de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de nodige voortvarendheid dient te betrachten bij de beoogde verwijdering.
4.6
Namens verzoekers neemt mr. Hillen het standpunt in dat uit de toewijzing van de zeven verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening volgt dat de rechter er veel aan is gelegen om de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid/de IND zo veel mogelijk tijd te gunnen om tot overdracht/uitzetting over te gaan. De wijze waarop de rechter invulling heeft gegeven aan de haar opgedragen taak maakt dat ook in andere vreemdelingenzaken er geen vertrouwen aanwezig, althans onvoldoende vertrouwen aanwezig is dat er sprake is van de vereiste onpartijdigheid. Tot slot maakt de wijze waarop de rechter de Code Zaakstoedeling heeft genegeerd en de wijze waarop de verzoeken tot voorlopige voorziening zijn toegewezen, dat er sprake is van objectiveerbare schijn van vooringenomenheid.

5.Het standpunt van de rechter

5.1
In haar schriftelijke reactie licht de rechter toe als volgt.
5.2
De directe aanleiding voor indiening van de wrakingsverzoeken is gelegen in de gezamenlijke beleidslijn die door de zittingsplaats Middelburg van de Rechtbank Den Haag is afgesproken en toegepast. Dit is eveneens een reden geweest voor verzoeker om een klacht tegen de rechter in te dienen, die onlangs niet-ontvankelijk is verklaard. Het verband tussen de genoemde beleidslijn waarop de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening worden behandeld en een bewaringszaak zoals in de bewaringszitting ontgaat de rechter. Het verzoek komt er concreet op neer dat de rechter geen vreemdelingenzaken meer kan behandelen, hetgeen een beroepsverbod zou inhouden. Daarvoor is een wrakingsverzoek niet bedoeld.
5.3
De bewaringszitting lijkt als kapstok te worden gebruikt voor het uiten van ongenoegen jegens de ingenomen beleidslijn. Ook voor een dergelijk verkapt appèl is een wrakingsverzoek niet bedoeld.
5.4
De inhoud van de wrakingsverzoeken is ontleend aan de inhoud en wijze van de getroffen voorlopige voorziening, hetgeen overigens eindbeslissingen waren. Ook daar is een wrakingsverzoek niet voor bedoeld. Bovendien zou een dergelijke voor verzoekers negatieve beslissing geen grond kunnen zijn voor een wrakingsverzoek. Dit wordt anders indien de betreffende beslissingen zozeer onbegrijpelijk zijn dat voor die beslissingen redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat die is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter. Dat is niet het geval, gelet ook op de motivering van de uitspraken en het feit dat het hier gaat om een door de vreemdeling ingediend verzoek dat wordt toegewezen.
5.5
Mocht de wrakingskamer desalniettemin van oordeel zijn dat de gang van zaken rondom het afdoen van bepaalde verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen buiten zitting wel moet worden betrokken bij de beslissing op het onderhavige verzoek dan licht de rechter toe dat de zittingsplaats Middelburg van de Rechtbank Den Haag, mede gelet op de beperkte zittingscapaciteit, ervoor heeft gekozen om, in geval van een mogelijke overschrijding van de overdrachtstermijn het verzoek van de vreemdeling om een voorlopige voorziening standaard toe te wijzen bij wijze van ordemaatregel met veroordeling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten. Omdat dit een naar het oordeel van de vreemdelingenrechters in Middelburg kennelijke belangenafweging betreft, is er geen reden voor een mondelinge behandeling (artikel 8:83, derde lid, van de Awb).
De vreemdeling kan aan het in de praktijk geldende uitgangspunt waarin verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen - waar mogelijk - niet vooraf worden behandeld en de toezegging van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de vreemdeling niet over te dragen, niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de voorzieningenrechter afziet van deze belangenafweging. Het beroep wordt dan immers illusoir.
5.6
Ten aanzien van de stelling omtrent het aan de kant schuiven van de Code Zaakstoedeling beaamt de rechter dat in één van de zeven aangehaalde zaken inderdaad een uitnodiging was verstuurd met de naam van een andere rechter. Van enige schijn van vooringenomenheid is daarmee echter geen enkele sprake. In verband met de spoedeisendheid is de zaak buiten zitting afgedaan. Omdat de bewaringszaak een andere procedure betreft dan het (reeds afgedane) verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, wordt die zaak door een andere rechter behandeld. De opmerking over de Code Zaakstoedeling kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
5.7
De rechter meent dat verzoekers gelet op het hiervoor genoemde niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in hun verzoeken dan wel dat de verzoeken kennelijk ongegrond zijn.

6.De beoordeling

6.1
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3
De verzoeken zijn gebaseerd op de handelwijze en (door verzoekers geïnterpreteerd als negatieve) beslissingen van de rechter in andere procedures, namelijk verzoeken van andere vreemdelingen tot het treffen van voorlopige voorzieningen. De gestelde feiten en omstandigheden zijn dus niet gebaseerd op feiten en omstandigheden die zich in de zaken waarin de wrakingsverzoeken zijn gedaan, voordoen of hebben voorgedaan.
6.4
De wrakingskamer stelt voorop dat in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen een onwelgevallige beslissing van een rechter. Dat geldt al helemaal als het gaat om beslissingen in procedures van andere verzoekers. Het is de wrakingskamer niet toegestaan om te beoordelen of eerdere/andere beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist zijn. De wrakingskamer dient enkel te onderzoeken of deze beslissingen en de motivering daarvan feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
6.5
De wrakingskamer komt tot de conclusie dat van de hiervoor genoemde grond geen sprake is. Ook al zou mr. Hillen gevolgd worden in zijn betoog en zou worden aangenomen dat de handelwijze van de rechter in de procedures tot het treffen van de voorlopige voorzieningen de belangen van de vreemdeling – anders dan in die beslissingen is overwogen – heeft geschaad en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft bevoordeeld door de schorsing van de zesmaandentermijn, hetgeen de wrakingskamer uitdrukkelijk niet in deze beslissing als vastgesteld aanneemt, dan kan dit niet leiden tot de conclusie dat sprake is van vooringenomenheid in de zaken waarin de rechter thans wordt gewraakt. Deze zaken betreffen andersoortige procedures waarin andersoortige afwegingen aan de orde zijn en er kan niet aangenomen worden dat de beslissingen en motivering in de verzoeken tot voorlopige voorzieningen in zodanige mate onbegrijpelijk zijn dat deze feiten en omstandigheden opleveren waardoor geconcludeerd moet worden dat de rechter in de onderhavige bewaringszaken vooringenomen zou zijn.
6.6
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verzoekers aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in deze zaken schade zou kunnen lijden en derhalve geen grond voor wraking vormen. De verzoeken tot wraking dienen daarom te worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijst de verzoeken tot wraking af;
7.2.
bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaken met kenmerken NL22.21546, NL22.21547, NL22.21548 en NL22.21549 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens de indiening van de verzoeken.
Deze beslissing is gegeven op 18 november 2022 door mrs. Holierhoek, van der Lende – Mulder Smit en van Noort, in tegenwoordigheid van mr. van Ginneke, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
KG