ECLI:NL:RBZWB:2022:6904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2076
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep inzake AOW-pensioen en de gevolgen van een gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de hoogte van het AOW-pensioen. Eiser, die 13 jaar in het buitenland heeft gewoond, ontving een AOW-pensioen dat was verlaagd naar aanleiding van zijn melding dat hij een gezamenlijke huishouding ging voeren. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn AOW-pensioen, maar de SVB handhaafde haar besluit. Eiser stelde dat het onrechtvaardig was dat hij, ondanks het betalen van 35 jaar AOW-premie, een lager pensioen ontving dan niet-premiebetalers die hun hele leven ingezetene waren geweest.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2022 heeft eiser aangegeven dat zijn beroep niet gericht was op het verkrijgen van een hogere uitkering, maar op het aan de orde stellen van de onrechtvaardigheid van de AOW-regeling. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser ontvankelijk was in zijn beroep. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had, omdat hij niet ageerde tegen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit en geen hogere of andere uitkering wenste. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter niet kon ingaan op de rechtvaardigheid van de AOW-wetgeving, aangezien dit voorbehouden is aan de wetgever.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, waardoor het besluit van de SVB in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2076 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de SVB).

Procesverloop

Met het besluit van 15 december 2008 heeft de SVB aan eiser op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) een pensioen toegekend van € 777,89 (74%). Eiser woonde namelijk 13 jaar in het buitenland.
Op 22 oktober 2021 heeft eiser aan de SVB doorgegeven dat hij een gezamenlijke huishouding gaat voeren met mevrouw [naam] .
Met het besluit van 17 november 2021 heeft de SVB als gevolg van de melding van eiser zijn AOW-pensioen verder verlaagd en aldus vastgesteld op € 620,53.
Op 7 januari 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt. Sinds 2008 wordt zijn uitkering gekort omdat hij 13 jaar geen ingezetene is geweest. Hij heeft echter wel 35 jaar AOW-premie betaald. Tegelijkertijd zijn er veel mensen die wel hun hele leven ingezetene zijn geweest, en dus een AOW-pensioen van 100% krijgen, die geen AOW-premie betaald hebben. Dit is onrechtvaardig en onrechtmatig. Bij werknemersverzekeringen zijn alleen premiebetalers verzekerd, maar bij de AOW is het mogelijk dat in het geval van twee AOW-gerechtigden die onder identieke omstandigheden verkeren, de premiebetaler (tijdelijk niet-ingezetene) een lager AOW-pensioen krijgt dan de niet-premiebetaler (ingezetene). Eiser heeft de SVB verzocht op haar besluit terug te komen, hem per 12 juni 2008 alsnog een volledige
AOW-uitkering toe te kennen en hem per 1 november 2021 een AOW-uitkering toe te kennen naar de norm voor gehuwden.
Met het bestreden besluit van 2 maart 2022 op het bezwaar van eiser is de SVB bij haar besluit gebleven. Het besluit van 15 december 2008 staat in rechte vast omdat eiser daar destijds geen rechtsmiddelen tegen aangewend heeft. Het primaire besluit ziet enkel op de toepassing van de norm voor gehuwden. De AOW-uitkering is in dat besluit juist vastgesteld omdat eiser is gaan samenwonen.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Daarin herhaalt de SVB haar standpunt over het besluit van 15 december 2008, maar reageert zij wel inhoudelijk op de juistheid hiervan, onder verwijzing naar een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over het onderscheid tussen wel- en niet-ingezetenen.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de SVB [woordvoerder verweerder] .

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geding
1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een gezamenlijke huishouding voert en dat het AOW-pensioen daardoor lager uitvalt. Ook is niet in geschil dat eiser 13 jaar in het buitenland heeft verbleven en dat ook daardoor het AOW-pensioen lager is.
1.1.
Op de zitting heeft eiser desgevraagd toegelicht dat het hem met deze beroepsprocedure niet te doen is om het verkrijgen van een hogere uitkering. Eiser wil geen argumenten inbrengen tegen het (onherroepelijke) besluit uit 2008 of het bestreden besluit. Deze beroepsprocedure heeft voor hem tot doel om via de rechter aan de orde te brengen dat AOW-uitkeringen op onrechtvaardige wijze worden vastgesteld. De AOW stamt uit 1956 en kan de tand des tijds niet doorstaan.
1.2.
De SVB heeft desgevraagd toegelicht dat zij het bezwaar van eiser niet als een herzieningsverzoek heeft gezien of ziet, gericht tegen het besluit uit 2008. Eiser richt zich tegen de AOW an sich.
Procesbelang
2. Gezien de toelichtingen die partijen op zitting hebben gegeven ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser ontvankelijk is in zijn beroep.
2.1.
De bestuursrechter kan een bij haar ingediend beroep alleen inhoudelijk beoordelen, als dit van betekenis is voor de beslechting van het geschil over het voorliggende besluit. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener met het ingestelde rechtsmiddel voor ogen staat, moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Eiser dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep (procesbelang). [1]
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen procesbelang bij zijn beroep. Hij heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij met zijn beroep niet ageert tegen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, of tegen het besluit van 2008 en geen hogere of andere uitkering wenst. Zijn beroepsgronden zijn algemeen en principieel van aard en hebben alleen betrekking op de vaststelling van het pensioen an sich, op grond van de AOW. De bestuursrechter toetst of de SVB in het geval van eiser een juridisch juist besluit heeft genomen. Zij kan niet beoordelen of de AOW als zodanig een rechtvaardige wet is. Dat laatste is voorbehouden aan de wetgever.

Conclusie en gevolgen

3. Omdat eiser geen procesbelang heeft bij de behandeling van het beroep, is het beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft: er verandert inhoudelijk niets aan de vaststelling van het AOW-pensioen van eiser. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier, op 17 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.ABRvS 24 december 2019, ECLI:NL:2019:4404.