ECLI:NL:RBZWB:2022:6904
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep inzake AOW-pensioen en de gevolgen van een gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de hoogte van het AOW-pensioen. Eiser, die 13 jaar in het buitenland heeft gewoond, ontving een AOW-pensioen dat was verlaagd naar aanleiding van zijn melding dat hij een gezamenlijke huishouding ging voeren. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn AOW-pensioen, maar de SVB handhaafde haar besluit. Eiser stelde dat het onrechtvaardig was dat hij, ondanks het betalen van 35 jaar AOW-premie, een lager pensioen ontving dan niet-premiebetalers die hun hele leven ingezetene waren geweest.
Tijdens de zitting op 6 oktober 2022 heeft eiser aangegeven dat zijn beroep niet gericht was op het verkrijgen van een hogere uitkering, maar op het aan de orde stellen van de onrechtvaardigheid van de AOW-regeling. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiser ontvankelijk was in zijn beroep. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had, omdat hij niet ageerde tegen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit en geen hogere of andere uitkering wenste. De rechtbank oordeelde dat de bestuursrechter niet kon ingaan op de rechtvaardigheid van de AOW-wetgeving, aangezien dit voorbehouden is aan de wetgever.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, waardoor het besluit van de SVB in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.