Op 18 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 30 mei 2022, die betrekking had op de WOZ-beschikking van een onroerend goed. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de WOZ-beschikking op het moment van indiening van het bezwaar nog niet bekend was gemaakt. De heffingsambtenaar had vastgesteld dat het bezwaar, dat op 4 april 2022 was ingediend, niet ontvankelijk was omdat er ten tijde van de indiening geen WOZ-beschikking voor het jaar 2022 was afgegeven. De rechtbank legde uit dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaar dat voor het begin van de termijn is ingediend, niet-ontvankelijk kan worden verklaard, tenzij het besluit al tot stand was gekomen of de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit het geval was. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij redelijkerwijs kon menen dat de WOZ-beschikking al tot stand was gekomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg de heffingsambtenaar op om de brief van 1 juli 2022 te behandelen als een bezwaar tegen de WOZ-beschikking over het jaar 2021. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.