In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2022, worden de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbenden voor het jaar 2017 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij hij geen rekening had gehouden met de door belanghebbenden geclaimde specifieke zorgkosten. De belanghebbenden, een echtpaar, hadden in hun aangifte een aanzienlijk bedrag aan zorgkosten opgevoerd, die zij in Marokko hadden gemaakt. De rechtbank behandelt de argumenten van de belanghebbenden, die stellen dat de aftrek van zorgkosten ten onrechte is geweigerd, en dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en op hen drukken. De inspecteur betwist dit en stelt dat de belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de kosten voor aftrek in aanmerking komen.
De rechtbank oordeelt dat de belanghebbenden de last hebben om aan te tonen dat zij recht hebben op aftrek van de zorgkosten. Hoewel de rechtbank erkent dat een deel van de kosten op de belanghebbenden drukken, is er onvoldoende bewijs dat alle gedeclareerde kosten daadwerkelijk door hen zijn gemaakt. De rechtbank besluit dat de specifieke zorgkosten, die niet door de zorgverzekeraar zijn vergoed, alsnog in aftrek kunnen worden gebracht. Dit leidt tot een herziening van de aanslagen, waarbij het belastbaar inkomen van de man en de vrouw wordt aangepast. De beroepen worden gegrond verklaard, en de inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbenden.