ECLI:NL:RBZWB:2022:6957

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10426
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, die zich op 25 april 2018 ziekmeldde als schilder, heeft op 14 april 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat eiser op 22 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de zaak op 25 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het UWV, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser op de genoemde datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft darmklachten die zijn beschreven als ernstig, met frequente toiletbezoeken en de noodzaak tot verschoning. De rechtbank stelt vast dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het UWV niet voldoende concreet is over de afstand tot het toilet en de benodigde faciliteiten, zoals een douche of verschoonmogelijkheid. Dit leidt tot de conclusie dat het UWV niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geduide functies passend zijn voor eiser.

De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in de motivering te herstellen door nader medisch en arbeidskundig onderzoek te verrichten. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10426

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. I. van Medenbach de Rooij),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. H.M. van Gent).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser heeft voor het laatst gewerkt als schilder bij Stichting [naam stichting] in de regio Zeeland en West-Brabant voor gemiddeld 37,07 uur per week. Op 25 april 2018 heeft eiser zich ziekgemeld voor dit werk vanwege fysieke klachten. Op 7 juni 2018 is hij ziek uit dienst gegaan. Het UWV heeft eiser vervolgens ziekengeld op grond van de Ziektewet toegekend.
2. Op 14 april 2020 heeft eiser een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het UWV het besluit van 28 mei 2020 genomen, dat met het besluit van 20 november 2020 in bezwaar is gehandhaafd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiser op 22 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is en heeft daarom geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van deze beslissing gebaseerd op de rapporten van een verzekeringsarts (VA) van 26 mei 2020 en van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (VABB) van 14 oktober 2020. De medische belastbaarheid van eiser is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2020.
5. Het UWV heeft de arbeidskundige grondslag van deze beslissing gebaseerd op de rapporten van een arbeidsdeskundige (AD) van 27 mei 2020 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (ADBB) van 9 november 2020.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Volgens eiser zijn de beperkingen in de FML niet juist vastgesteld. De maximale afstand van de werkplek tot het toilet moet in de FML opgenomen worden, in plaats van de aanduiding dat het toilet in de buurt van de werkplek moet zijn. Ook moet eiser zich op het toilet kunnen verschonen, zonder daarvoor eerst door een algemene (werk)ruimte te moeten lopen. Eiser stelt daarom dat de geduide functies niet geschikt zijn. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat voorgaande zijn subsidiaire standpunt is. Primair is hij namelijk van mening is dat er sprake is van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Vanwege het veelvuldig toiletbezoek en de noodzaak tot regelmatig verschonen daarna, blijft er te weinig werktijd over.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiser op 22 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 22 april 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.
8. De rechtbank vindt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser op 22 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dus geen recht zou hebben op een WIA-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Vast staat dat eiser ten tijde in geding kampte met darmklachten, die ook medisch geobjectiveerd waren. Eiser heeft ter zitting zijn klachten beschreven zoals hij die ervaarde op 22 april 2020. Rond die datum was de situatie zo slecht dat hij alleen op de bank kon liggen, dichtbij het toilet, en dat hij dan zelfs soms niet op tijd was voor toiletbezoek. Tien meter was eigenlijk dan al te ver. Als hij dan ‘te laat’ was, moest hij zichzelf verschonen. Dat was de hele dag door en ’s nachts ook, met diarree, bloedverlies, veel buikpijn en buikkrampen. Hij was vermoeid en kon niet veel meer. Ter zitting heeft het UWV eisers beschrijving van zijn klachten en de gevolgen daarvan niet betwist. De rechtbank leest in het dossier ook dat deze beschrijving in lijn is met de anamnese zoals omschreven in de rapporten van de VA en VABB. Ook is er geen medische informatie aanwezig in het dossier of opgevraagd door de VA of VABB die tot een ander beeld van eisers klachten en de gevolgen daarvan op 22 april 2020 nopen. De rechtbank gaat daarom uit van de beschrijving van de klachten en de gevolgen daarvan zoals eiser die naar voren heeft gebracht.
10. Uitgaande van deze beschrijving bestaat bij de rechtbank twijfel of op 22 april 2020 bij eiser al dan niet sprake was van het ontbreken van benutbare mogelijkheden. Vast staat dat uit de motivering van de VABB niet volgt dat bij toetsing van eisers gezondheidstoestand aan de daarvoor geldende criteria uit het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten rekening is gehouden met eisers beschrijving van zijn klachten en de gevolgen daarvan.
11. Daarnaast vindt de rechtbank dat eiser terecht stelt dat de toelichting van de VABB in de FML van 2 november 2020, namelijk dat een toilet in de buurt van de werkplek moet zijn, onvoldoende concreet is om te kunnen beoordelen of er functies geduid kunnen worden die gezien de beperkingen van eiser passend zijn. Ook het rapport van de VABB van 9 maart 2021, behorende bij het verweerschrift van 25 maart 2021, geeft onvoldoende concreet aan op welke afstand een toilet aanwezig moet zijn. De VABB schrijft alleen dat het wenselijk is als het toilet zo dicht mogelijk bij de werkplek is. De rechtbank vindt verder dat eiser gevolgd kan worden in zijn standpunt dat in dezelfde ruimte als het toilet een douche of verschoonmogelijkheid in de vorm van een fonteintje aanwezig moet zijn, zodat voorkomen wordt dat eiser zich bevuild door de (werk)ruimte moet verplaatsen naar een verschoonmogelijkheid. Niet is gebleken dat de VA of de VABB hier rekening mee heeft gehouden bij het vaststellen van eisers beperkingen in arbeid.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de in punt 11 vastgestelde onduidelijkheid tot gevolg gehad dat de ADBB in haar rapporten van 9 november 2020, 23 maart 2021 en 30 augustus 2022 de geduide functies geschikt heeft geacht, terwijl deze motivering niet voldoet aan de hiervoor genoemde beschrijving van eisers klachten en de gevolgen daarvan. Zoals hiervoor al is geoordeeld gaat de rechtbank uit van de juistheid van deze beschrijving. De rechtbank wijst in dit verband op de navolgende passages:
Sbc-code 111180 (monteur printplaten):
Rapport van 9 november 2020: Er is een toilet op 40 tot 50 meter afstand. Er is een fonteintje op het toilet, dat hangt echter in de algemene ruimte, in de productieruimte zijn douches aanwezig.
Rapport van 23 maart 2021: De douche bevindt zich in de buurt van de productiehal. Deze is afsluitbaar en bevindt zich in de nabijheid van de toiletten, op 40 tot 50 meter lopen.
Rapport van 30 augustus 2022: geen nadere toelichting.
Sbc-code 315133 (medewerker post):
Rapport van 9 november 2020: De afstand van de werkplek tot het toilet en invalidentoilet bedraagt ongeveer 25 meter.
Rapport van 23 maart 2021: geen nadere toelichting.
Rapport van 30 augustus 2022: geen nadere toelichting.
Sbc-code 271093 (handmatig uitvoerder afwerking):
Rapport van 9 november 2020: De afdeling aflopen 15-20 meter, trap open dan nog ongeveer 5 meter lopen. Andere mogelijkheid is door de drukkerij te lopen naar een ander toilet dat is circa 1-1,5 minuut lopen. Er is geen fonteintje op het toilet zelf, wel zijn er douches aanwezig in het bedrijf.
Rapport van 23 maart 2021: De douche bevindt zich in de buurt van de productiehal. Dat is circa 2 tot 3 minuten lopen vanaf de werkplek. Er zijn toiletten in de buurt van de douches.
Rapport 30 augustus 2022: De afdeling aflopen 15-20 meter, trap open dan nog ongeveer 5 meter lopen. Er is ook een lift. Of lopen naar de toiletgroep op de begane grond via de drukkerij, wat 1 tot 1,5 minuut lopen vergt. De douches bevinden zich op een afstand van 2 tot 3 minuten lopen van de werkplek. Bij deze douches zijn ook toiletten.
Sbc-code 264122 (productiemedewerker metaalverwerking)
Rapport van 9 november 2020: Er is een toilet met fonteintje aanwezig in de ruimte waar de medewerkers weven. Tevens is er op de begane grond een toilet met fonteintje aanwezig.
Rapport van 23 maart 2021: geen nadere toelichting.
Rapport van 30 augustus 2022: geen nadere toelichting.
Sbc-code 111010 (medewerker bloemzaadproductie)
Rapport van 9 november 2020: Er is een toilet op ongeveer 75 tot 100 meter lopen. Het betreft een afsluitbaar toilet met wastafeltje. Voorts is er bij de toiletten een douche aanwezig.
Rapport van 23 maart 2021: geen nadere toelichting.
Rapport van 30 augustus 2022: geen nadere toelichting.
13. Gezien het dagverhaal van eiser, zijn beschreven klachten en de gevolgen daarvan, die zoals gezegd door de rechtbank als uitgangspunt worden genomen, vindt de rechtbank dat er onvoldoende gemotiveerd is dat de hiervoor onder de verschillende functies genoemde afstand lopen vanaf de werkplek voldoende “in de buurt” is. Bovendien vindt de rechtbank dat het niet aan de ADBB maar aan een verzekeringsarts is om te bepalen op welke afstand van de werkplek een toilet aanwezig moet zijn. Verder blijft het op basis van de toelichting in de rapporten van de ADBB onduidelijk of eiser, in de situatie dat hij zich bevuild heeft, van het toilet naar een wasgelegenheid door een algemene (werk)ruimte moet lopen. De interpretatie van de ADBB dat het voldoende is als er een douche of verschoongelegenheid is in de buurt van een toilet vindt de rechtbank dan ook niet voldoende.
14. De rechtbank komt tot de conclusie dat onvoldoende is gemotiveerd dat in eisers geval op 22 april 2020 geen sprake was van het ontbreken van benutbare mogelijkheden, zoals in punt 10 is overwogen. Daarnaast concludeert de rechtbank dat, omdat in de FML, dan wel in een onderliggende medische rapportage, geen duidelijke maximale afstand tot een toilet is opgenomen en ook niet de noodzaak tot de aanwezigheid van douche of fonteintje in dezelfde ruimte, niet aannemelijk is geworden dat de geduide functies voor eiser als passend zijn aan te merken. Daarmee is sprake van een motiveringsgebrek. Omdat onvoldoende is gemotiveerd dat bij eiser geen sprake is van het ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden en omdat niet uitgegaan kan worden van de geschiktheid van de geduide functies, kan het besluit dat eiser per 22 april 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is niet in stand blijven.
15. Het standpunt van het UWV dat bij de functieduiding ervan uitgegaan kan worden dat van een werkgever, mede gelet op de aard en omvang van deze bedrijven, gevergd kan worden dat hij de benodigde faciliteiten desnoods aanbrengt, kan de rechtbank niet zonder meer volgen. Uitgaande van de beschrijving van eisers klachten en de gevolgen daarvan, zal eerst moeten worden onderzocht in hoeverre het aanbrengen van toiletten en/of wasgelegenheden in het geval van eiser, gezien de daarbij vereiste afstanden van de werkplek en de aard en omvang van de faciliteiten, daadwerkelijk van een werkgever gevergd kan worden.
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft zodat dat besluit in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
17. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding. Om het gebrek te herstellen is het nodig dat het UWV nader medisch en arbeidskundig onderzoek verricht en daarbij rekening houdt met hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zal in dat verband nader moeten beoordelen of bij eiser – gezien zijn beschrijving van zijn klachten en de gevolgen daarvan – sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden, en zo nee, duidelijk moeten omschrijven in de FML dan wel zijn rapportage welke beperkingen eiser gezien zijn darmklachten heeft in arbeid voor wat betreft toilet- en verschoningsvoorzieningen. Daarnaast dient de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de hand van dit laatste te toetsen of er passende functies zijn voor eiser. Het UWV dient vervolgens te toetsen of het resultaat van dit nadere medisch en arbeidskundig onderzoek gevolgen heeft voor het bestreden besluit.
18. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op
zes wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is, een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
19. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen
twee wekenna de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen
twee wekente reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na de reacties van partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan zonder een zitting.
20. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
21. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het UWV op binnen
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.