ECLI:NL:RBZWB:2022:6960
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 oktober 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 een waarde-beschikking voor het jaar 2020 aan belanghebbende verzonden, waarbij de waarde van de woning werd vastgesteld op € 257.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waarde en stelde dat de woning maximaal € 240.000 waard was. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde van de woning correct is. De taxateur had de woning getaxeerd op basis van vergelijkingsobjecten, maar de rechtbank vond dat de heffingsambtenaar niet voldoende onderbouwd had waarom bepaalde vergelijkingsobjecten beter waren dan andere. Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 247.000 moet worden vastgesteld, wat leidt tot een verlaging van de aanslag onroerendezaakbelastingen.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de overschrijding van de redelijke termijn 9 maanden bedraagt, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000, verdeeld tussen de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, en legt de heffingsambtenaar en de minister vergoedingen op voor zowel immateriële schade als proceskosten.