ECLI:NL:RBZWB:2022:7009

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
9671126_E26102022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van zorgverzekeringsfactuur met afwijzing van reconventionele vordering wegens verjaring

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft CZ Zorgverzekeringen N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering betreft een onbetaalde zorgfactuur van € 299,97, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde heeft betoogd dat hij de factuur al had betaald, maar heeft deze stelling niet onderbouwd met bewijs. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zijn verweer niet heeft kunnen staven en heeft de vordering van CZ toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, wat resulteert in een totaalbedrag van € 347,50 dat de gedaagde aan CZ moet betalen.

In reconventie heeft de gedaagde een vordering ingesteld tegen CZ, stellende dat CZ tekortgeschoten is in de nakoming van de zorgverzekeringsovereenkomst door een medicijnwisseling op te leggen die hem schade heeft berokkend. CZ heeft echter aangevoerd dat deze vordering verjaard is, wat de kantonrechter heeft bevestigd. De gedaagde heeft het verjaringsverweer niet weersproken en bovendien onvoldoende onderbouwd waaruit zijn schade bestaat en dat deze schade het gevolg is van onrechtmatig handelen door CZ. De kantonrechter heeft de reconventionele vordering van de gedaagde afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van CZ.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer 9671126 CV EXPL 22-359
vonnis van 26 oktober 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap CZ Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Tilburg,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: Flanderijn, gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te (4814 HG) Breda aan het adres Acaciastraat 117,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen zullen door de kantonrechter hierna CZ en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

De procedure blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 20 december 2022 met producties;
b. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 6 april 2022, waaruit de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie blijkt, met producties;
c. de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
d. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 27 juli 2022, waaruit de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie blijkt, met producties;
e. de conclusie van dupliek in reconventie met producties.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

In conventie
2.1.
CZ vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 347,50, vermeerderd met de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom vanaf 20 december 2021 tot aan de dag dat volledig is betaald, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2.
[gedaagde] concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van CZ in haar vordering, dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van CZ in de proceskosten.
In reconventie
2.3.
[gedaagde] vordert om bij vonnis CZ te veroordelen tot de in de conclusie van antwoord genoemde aansprakelijkstelling respectievelijk betaling van schadevergoeding (nader op te maken bij staat), met veroordeling van CZ in de proceskosten.
2.4.
CZ concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [gedaagde] in zijn vordering, dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.De beoordeling

In conventie
3.1.
CZ legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] ten onrechte zorgkosten onbetaald
heeft gelaten en vordert om die reden betaling van de hoofdsom van € 299,97,
vermeerderd met rente en (proces)kosten.
3.2.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van dupliek aangevoerd dat hij de gevorderde hoofdsom van € 299,97 al heeft betaald en dat hij verweer voert tegen de kosten die door CZ in rekening zijn gebracht en de proceskosten. CZ heeft in haar reactie op de conclusie van dupliek aangegeven dat zij de betaling van € 299,97 niet heeft ontvangen en Flanderijn ook niet. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] zijn stelling dat hij het bedrag van € 299,97 al betaald heeft, niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met een betaalbewijs. Dat lag echter wel op zijn weg. Nu [gedaagde] dit niet heeft gedaan, zal de kantonrechter aan zijn stelling voorbij gaan en [gedaagde] veroordelen om dit bedrag alsnog te betalen. De kantonrechter merkt hierbij op dat als op een later moment bij CZ (of Flanderijn) zou blijken dat het bedrag van € 299,97 aantoonbaar toch wel al door [gedaagde] was betaald, [gedaagde] dit bedrag uiteraard niet een tweede keer verschuldigd is.
3.3.
Omdat er op dit moment vanuit wordt gegaan dat de hoofdsom van € 299,97 nog niet door [gedaagde] was betaald op het moment van de dagvaarding, is er ook sprake van verzuim en is [gedaagde] tevens de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom verschuldigd. Die wettelijke rente is door CZ tot 20 december 2021 berekend op een bedrag van € 2,53. [gedaagde] heeft deze berekening niet weersproken.
3.4.
Verder zijn ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 45,-toewijsbaar, omdat CZ voldoende heeft aangetoond dat zij aan [gedaagde] een aanmaning heeft gestuurd, die voldoet aan de eisen van de wet (artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”)).
3.5.
Dit betekent dat [gedaagde] wordt veroordeeld om in totaal een bedrag van € 347,50 aan CZ te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 299,97 vanaf 20 december 2021 tot aan de dag van volledige betaling.
3.6.
[gedaagde] zal daarnaast als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van CZ. Die kosten worden tot en met vandaag begroot op een bedrag van
€ 401,60 (bestaande uit € 128,- aan griffierecht, € 123,60 aan dagvaardingskosten en een bedrag van € 150,- (tweemaal een punt van € 75,- voor de dagvaarding en de conclusie van repliek) aan salaris voor de gemachtigde).
In reconventie
3.7.
[gedaagde] legt aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag dat CZ tekortgeschoten is in de nakoming van de zorgverzekeringsovereenkomst jegens hem dan wel een onrechtmatige daad heeft gepleegd, door in 2015 een medicijnwisseling aan hem op te leggen waardoor hij ziek is geworden en gevolgschade heeft geleden.
3.8.
CZ voert als meest verstrekkende verweer aan dat voor zover er al een vordering zou bestaan wegens de medicijnwisseling rond mei 2015 – wat CZ betwist – deze vordering inmiddels is verjaard.
3.9.
Dat verweer slaagt. De kantonrechter stelt allereerst vast dat [gedaagde] het verjaringsverweer van CZ niet heeft weersproken, [gedaagde] heeft er in het geheel niets over gezegd. Verder staat vast dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade volgens de wet (artikel 3:310 lid 1 en/of 3:310 lid 5 BW) verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De eerste klacht van [gedaagde] aan CZ die in deze procedure is komen vast te staan is die van 6 april 2021. Gelet op de medicijnwisseling rond mei 2015, is dit een langere termijn dan vijf jaar. Weliswaar heeft [gedaagde] het in zijn conclusie van antwoord nog over een klacht/verweer in april 2014 bij het klachtenportaal, maar deze klacht kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zien op de (schade wegens de) medicijnwisseling omdat deze medicijnwisseling, zo staat tussen partijen vast, pas rond mei 2015 heeft plaatsgevonden.
3.10.
Het feit dat de vordering van [gedaagde] is verjaard, betekent dat [gedaagde] te laat is met zijn (mogelijke) aanspraak op CZ en dus geen aanspraak (meer) kan maken op enige schadevergoeding van CZ. Zijn vordering zal dus worden afgewezen. Daaraan voegt de kantonrechter ter informatie van [gedaagde] nog het volgende toe. Ook indien [gedaagde] wel op tijd zou zijn geweest met zijn aanspraak op CZ, dan zou zijn vordering bij de huidige stand van zaken waarin [gedaagde] deze heeft ingediend alsnog zijn afgewezen; [gedaagde] heeft (onder andere) onvoldoende onderbouwd waaruit zijn schade bestaat, dat deze schade is ontstaan door het handelen van CZ en dat CZ onrechtmatig heeft gehandeld door de medicijnwisseling in 2015.
3.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van CZ. Die kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 75,- aan salaris voor de gemachtigde van CZ.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan CZ een bedrag van € 347,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 299,97 vanaf 20 december 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van CZ, tot en met vandaag begroot op € 401,60;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad*;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van CZ, vastgesteld op € 75,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.
* Het vonnis is ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen uitgevoerd moeten worden, ook als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.