ECLI:NL:RBZWB:2022:7013

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7066
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser door het UWV en de rechtbank

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het UWV over de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat zijn arbeidsongeschiktheid per 17 augustus 2018 op 53,75% had vastgesteld. Het UWV had eerder, op 22 augustus 2019, dit percentage vastgesteld en de WIA-uitkering niet gewijzigd. Eiser was van mening dat het UWV te weinig rekening had gehouden met zijn medische beperkingen, waaronder een paniekstoornis, een dwangstoornis en andere klachten. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 oktober 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren. Het UWV werd vertegenwoordigd door een woordvoerder.

De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op 53,75% heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn. Eiser had aangevoerd dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn thuissituatie en de zorg voor zijn zieke vrouw en kinderen, maar de rechtbank vond geen aanleiding om extra beperkingen aan te nemen. De rechtbank concludeerde dat de functies die het UWV had geselecteerd, passend waren voor eiser, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd niet vergoed. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7066 WIA

uitspraak van 23 november 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: [woordvoerder eiser] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. Het UWV heeft bij besluit van 22 augustus 2019 (primaire besluit) bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vanaf 17 augustus 2018 53,75% bedraagt en dat de WIA-uitkering niet wijzigt. Met het bestreden besluit van 3 juni 2020 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en aanvullingen hierop. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling in beroep aangehouden tot na afronding van het deskundigenonderzoek in een andere procedure tussen partijen bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser, bijgestaan door zijn echtgenote, en zijn gemachtigde hebben met behulp van een beeldverbinding hieraan deelgenomen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per
17 augustus 2018 voor 53,75% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 17 augustus 2018 heeft vastgesteld op 53,75%. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
Eiser is tot 1 december 2014 werkzaam geweest als senior technician voor 37,93 uur per week. Hij is, vanuit de WW, op 20 februari 2015 uitgevallen vanwege psychische klachten. Eiser heeft vanaf 22 mei 2015 tot het einde van de wachttijd een ZW-uitkering ontvangen. Na afloop van de wachttijd heeft het UWV eiser bij besluit van 30 januari 2017 met ingang van 17 februari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,37%. Het bezwaar tegen het besluit van 30 januari 2017 is bij besluit van 6 juli 2017 ongegrond verklaard. Het beroep tegen laatstgenoemd besluit is door de rechtbank ongegrond verklaard op 30 mei 2018 [1] . Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep [2] bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ingesteld. Deze procedure is nog niet afgewikkeld.
Bij besluit van 7 juni 2018 heeft het UWV eiser vanaf 29 augustus 2018 een WGA-vervolguitkering toegekend op basis van 45-55% arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft zich op 21 augustus 2018, per 17 augustus 2018, toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser vanaf 17 augustus 2018 53,75% arbeidsongeschikt is en dat de uitkering niet wijzigt. Met het bestreden besluit heeft het UWV het primaire besluit gehandhaafd.
De CRvB heeft in hoger beroep tegen de uitspraak van 30 mei 2018 op 22 juni 2021 een deskundige benoemd, welke op 14 maart 2022 heeft gerapporteerd.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd, er is informatie opgevraagd bij de revalidatiearts en eiser is onderzocht tijdens het spreekuur op
1 mei 2019. De opgevraagde informatie van de revalidatiearts is op 23 mei 2019 ontvangen en de verzekeringsarts heeft op 7 juni 2019 gerapporteerd. De verzekeringsarts stelt als diagnoses een paniekstoornis, een dwangstoornis, epilepsie en deels aspecifieke pijnklachten in beide handen bij beginnende degeneratieve verandering in CMC 1 beiderzijds. Er is volgens de verzekeringsarts geen aanleiding om aanvullende beperkingen te stellen voor de psychische klachten. De per einde wachttijd hiervoor vastgestelde beperkingen zijn voldoende. Voor de handklachten is eiser aangewezen op werk zonder veelvuldige trillingsbelasting op de handen en polsen, werk zonder hoogfrequente vasthoudende en vastpakkende handbewegingen in combinatie met kracht en daarnaast is eiser beperkt voor schroefbewegingen met handen en polsen en het frequent hanteren van lichte voorwerpen en zware lasten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 juni 2019.
Verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd, was aanwezig tijdens de hoorzitting van 5 maart 2020 en heeft eiser na de hoorzitting nog lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft op 7 mei 2020 gerapporteerd en concludeert dat zijn onderzoeksbevindingen bij het lichamelijk onderzoek overeenkomen met de bevindingen van de revalidatiearts. Ten aanzien van de geclaimde beperking op basis van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) verwijst de verzekeringsarts b&b naar eerdere rapportages van verzekeringsartsen (b&b). De verzekeringsarts b&b wijkt niet af van het oordeel van verzekeringsarts [verzekeringsarts] .
Ter zitting heeft het UWV gesteld dat de rapportage van de deskundige in hoger beroep in de zaak met nummer CRvB 18/3759 WIA geen aanleiding geeft om de FML van 7 juni 2019 niet te handhaven.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV bij de beoordeling te weinig beperkingen heeft gesteld. Het UWV beschouwt CVS ten onrechte niet als een ernstig invaliderende ziekte. Eiser verwijst naar zijn thuissituatie en de zorg voor zijn zieke vrouw en kinderen en stelt dat het UWV bij de beoordeling te weinig rekening heeft gehouden met de gevolgen van de thuissituatie voor zijn beperkingen. Eiser is ernstig beperkt voor het uitvoeren van activiteiten. De rapportage van de door de CRvB ingeschakelde deskundige is betwist, omdat de deskundige bij CVS ten onrechte niet uitgaat van een somatische aandoening.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder ten aanzien van CVS en de handklachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Uit de gronden en stukken van eiser volgt niet op welke aspecten hij verder beperkt zou zijn. Ter zitting werd hier namens eiser desgevraagd ook geen duidelijkheid over gegeven. De rechtbank ziet op grond van het deskundigenoordeel van de door de CRvB benoemde deskundige geen aanleiding om extra beperkingen aan te nemen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 7 juni 2019.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker (documenten scannen) (Sbc-code 315133), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde
functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige en de resultaat eindselectie van 22 augustus 2019
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,75%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7
.Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 17 augustus 2018 heeft vastgesteld op 53,75%
.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 23 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 30 mei 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:3370.
2.Met procedurenummer CRvB 18/3759 WIA R005 94.