ECLI:NL:RBZWB:2022:7028

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
391827_E23112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemengde overeenkomst van aanneming van werk en consumentenkoop met verwijzing naar kantonrechter

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 23 november 2022 vonnis gewezen in een geschil tussen eiser en gedaagde over de uitvoering van aannemingsovereenkomsten. Eiser vordert schadevergoeding van gedaagde, die niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de overeenkomst. De vorderingen omvatten onder andere schadevergoeding voor gebreken aan technische installaties en bijkomende kosten. Gedaagde betwist de vorderingen en beroept zich op zijn algemene voorwaarden, waarin hij aansprakelijkheid uitsluit en een termijn voor het indienen van klachten stelt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er mogelijk sprake is van een gemengde overeenkomst van aanneming van werk en consumentenkoop. Dit betekent dat de regels van consumentenkoop en aanneming van werk naast elkaar van toepassing zijn. De rechtbank is voornemens de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, aangezien geschillen over consumentenkoop niet door de handelsrechter, maar door de kantonrechter behandeld dienen te worden. Partijen krijgen de gelegenheid om hun standpunten aan te passen aan deze mogelijke verwijzing.

Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat gedaagde zich beroept op artikelen uit zijn algemene voorwaarden die mogelijk als oneerlijk kunnen worden gekwalificeerd onder de Europese Richtlijn oneerlijke bedingen. De rechtbank vraagt partijen om zich uit te laten over de wenselijkheid van een mogelijke vernietiging van deze bedingen. De zaak wordt aangehouden voor verdere procedurele stappen en om partijen de kans te geven tot een minnelijke regeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/391827 / HA ZA 21-670
Vonnis van 23 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. K. Walburg te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.R. Knoester te Steenbergen Nb.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2022 en de daarin genoemde stukken,
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 7 juli 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert – samengevat – na eisvermeerdering – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om uit hoofde van schadevergoeding een bedrag te voldoen van € 120.058,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
II. [gedaagde] veroordeelt om uit hoofde van schadevergoeding een bedrag te voldoen van € 7.500,- wegens het verlies van woongenot ter zake door de gebreken aan de technische installaties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
III. [gedaagde] veroordeelt om uit hoofde van schadevergoeding een bedrag te voldoen van € 3.398,29 inzake de aansprakelijkheid voor de noodzaak voor het uitvoeren van de contra expertise om de gebreken in kaart te brengen aan de technische installaties welke door deskundige [naam deskundige] is uitgevoerd.
IV. [gedaagde] veroordeelt om uit hoofde van schadevergoeding een bedrag te voldoen van € 84,95 inzake de factuur van Feqon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
V. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 2.522,32,
VI. een deskundige benoemt welke na inspectie een rapportage zal opstellen over de gebreken en op welke wijze deze hersteld dienen te worden. Na het uitbrengen van de rapportage krijgt gedaagde een termijn van vier weken (om een gecertificeerd aannemingsbedrijf in te schakelen) ten einde de gebreken te (doen laten) herstellen, onder verbeurte van een dwangsom ad € 250,- per dag dat gedaagden met deze veroordeling in gebreke blijven, met een maximum van € 25.000,-. De deskundige zal tevens een eindinspectie uitvoeren of de werkzaamheden op de juiste wijze zijn uitgevoerd.
VII. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen de kosten van deze procedure, vermeerderd met rente en de nakosten.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vordering tot betaling van schadevergoeding het volgende ten grondslag. [eiser] en [gedaagde] hebben meerdere aannemingsovereenkomsten gesloten op grond waarvan [gedaagde] diverse installatiewerkzaamheden aan de woning van [eiser] diende te verrichten. [gedaagde] heeft niet voldaan aan de voor hem uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. Het werk is nog niet opgeleverd en er kleven gebreken aan het werk. [gedaagde] is door [eiser] in gebreke gesteld en is in de gelegenheid gesteld om alsnog – met het verrichten van (herstel)werkzaamheden – deugdelijk na te komen. Nu [gedaagde] niet aan de sommaties heeft voldaan, is [gedaagde] in verzuim geraakt. Omdat [gedaagde] het werk niet deugdelijk heeft afgemaakt c.q. verricht, heeft [eiser] schade geleden, bestaande uit de aan een derde te betalen kosten voor het verrichten van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden en ook bijkomende schade, zoals extra gemaakte energiekosten en toekomstige kosten voor vervangende woonruimte indien herstel plaatstvindt.
2.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. [gedaagde] betwist dat voldaan is aan de vereisten voor het recht op vervangende schadevergoeding. Verder verweert [gedaagde] zich met de stelling dat [eiser] op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken. Ook is volgens [gedaagde] sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van [eiser] . [gedaagde] betwist de omvang van de gevorderde schade. Ter beperking van de schade beroept hij zich op artikel 8 van zijn algemene voorwaarden.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Gemengde overeenkomsten?

3.1.
Tussen partijen zijn overeenkomsten tot stand gekomen op grond waarvan [gedaagde] verplicht is om tegen betaling over te gaan tot het verrichten van diverse werkzaamheden, namelijk het leveren en plaatsen van het riool, de waterleiding, de vloerverwarming, de warmtepomp met (grotere) boiler, de afzuiginstallatie, de waterontharder en de zinken regenwaterafvoer. Partijen stellen zich op het standpunt dat de tussen hen gesloten overeenkomsten overeenkomsten van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW zijn.
Artikel 7:5 lid 1 BW omschrijft de consumentenkoop als de koop met betrekking tot een roerende zaak die wordt gesloten door een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit ( [gedaagde] ), en een koper, natuurlijk persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit ( [eiser] ). Wat betreft de warmtepomp, de afzuiginstallatie en de waterontharder is de rechtbank voorlopig van oordeel dat sprake is van een gemengde overeenkomst van aanneming van werk voor wat betreft de installatie hiervan én van een consumentenkoop voor wat betreft de koop en levering van deze zaken. Dat betekent dat op grond van artikel 6:215 BW de bepalingen van consumentenkoop en aanneming van werk naast elkaar van toepassing zijn.
De rechtbank dient ambtshalve te toetsen of zij bevoegd is van het geschil kennis te nemen. Op grond van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) worden geschillen met betrekking tot een consumentenkoop namelijk niet door de handelsrechter, maar door de kantonrechter behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Bovendien dient de rechtbank op grond van vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie de regels van consumentenkoop ambtshalve toe te passen, ook wanneer een partij niet de stelling heeft ingenomen dat sprake is van een consumentenkoop. De rechtbank verwijst hiervoor naar het rapport Ambtshalve toetsing III van de redactieraad van het LOVCK&T. Ook om deze reden is de rechtbank dus verplicht om te onderzoeken of in dit geschil mede sprake is van een consumentenkoop.
3.2.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van plan om de zaak met inachtneming van artikel 71 lid 2 Rv – in de stand waarin de zaak zich bevindt – te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank. Dit betreft het gehele geschil. De behandelend handelsrechter zal in dat geval optreden als kantonrechter en vonnis wijzen.
Omdat dit onderwerp tijdens de mondelinge behandeling niet aan bod is gekomen, krijgen partijen, voordat definitief wordt beslist om tot verwijzing over te gaan, de gelegenheid om zich over dit voornemen uit te laten en om zo nodig hun stellingen hierop aan te passen in het geval dat sprake is van een gemengde overeenkomst wat betreft de warmtepomp, de afzuiginstallatie en de waterontharder. De zaak wordt daarom verwezen naar de rol.
Oneerlijk bedingen?
3.3.
De zaak wordt ook om een andere reden naar de rol verwezen. [eiser] vordert betaling van schadevergoeding. De rechtbank constateert dat [gedaagde] zich tegen deze vordering verweert met een beroep op artikel 6 en 8 van zijn algemene voorwaarden. Artikel 6 gaat, kort gezegd, over het uitsluiten en beperken van de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst. Artikel 8 ziet op de termijn voor het klagen over tekortkomingen en het gevolg dat intreedt bij niet-naleving van deze termijn.
[eiser] heeft de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [gedaagde] niet betwist en ook geen beroep gedaan op vernietiging van de algemene voorwaarden van [gedaagde] .
3.4.
Gelet op de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie is de nationale rechter gehouden om ambtshalve na te gaan of een contractueel beding valt onder de Europese Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn oneerlijke bedingen) en, zo ja, te onderzoeken of dit oneerlijk is (Hoge Raad 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691). Dit ambtshalve onderzoek moet ook plaatsvinden als de consument daar geen beroep op doet.
[eiser] is als consument in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen aan te merken. Nu hij met [gedaagde] een overeenkomst sloot in het kader van diens bedrijf en de artikelen 6 en 8 geen kernbedingen zijn zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van de Richtlijn oneerlijke bedingen vallen de artikelen 6 en 8 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] onder de werking van deze richtlijn.
De Richtlijn oneerlijke bedingen is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde. Een richtlijnconforme uitleg van het Nederlandse recht brengt mee dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6:233 BW gehouden is te onderzoeken of het beding oneerlijk is in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen en zo ja, dit beding te vernietigen.
3.5.
De rechtbank acht het vanuit het oogpunt van efficiency gewenst dat partijen zich al in dit stadium van de procedure uitlaten over een mogelijk voornemen van de rechter om de artikelen 6 en 8 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] als onredelijk bezwarend/oneerlijk te kwalificeren en te vernietigen. [gedaagde] krijgt de gelegenheid om gemotiveerd te stellen waarom artikel 6 lid 1 en 2 en artikel 8 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend/oneerlijk zijn. Ook [eiser] krijgt de gelegenheid om zich over de wenselijkheid van een mogelijke vernietiging van deze bedingen uit te laten.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Tot slot
3.7.
Partijen hebben de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling verzocht om de procedure aan te houden om te onderzoeken of zij tot een minnelijke regeling konden komen. Het is partijen niet gelukt om er samen uit te komen.
Uit dit tussenvonnis volgt dat voortprocederen noodzakelijk is. De rechtbank geeft partijen nogmaals in overweging om alsnog overleg met elkaar te voeren over een eventueel te treffen minnelijke regeling ter spoedige beëindiging van het tussen partijen bestaande geschil. Indien partijen niet slagen in het bereiken van een schikking, dan raadt de rechtbank partijen aan om alvast in dit stadium van de procedure gezamenlijk na te denken over een te benoemen deskundige en met een voorstel hierover te komen voor het geval dat voor het vaststellen van eventuele tekortkomingen en/of de omvang van de herstelkosten hieraan behoefte is.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verwijst de zaak naar de roldatum van
21 december 2022voor het nemen van een akte door
[eiser]om zich uit te laten over:
het voornemen van de rechtbank om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter en de gevolgen die deze eventuele verwijzing heeft voor de overige stellingen van [eiser] ;
de vraag of [eiser] kan instemmen met een mogelijke vernietiging van de artikelen 6 en 8 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] ;
4.2.
bepaalt dat na het nemen van de akte door [eiser]
[gedaagde]op een termijn van
vier wekenin de gelegenheid wordt gesteld een akte te nemen:
over het voornemen van de rechtbank om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter;
om te reageren op de aangepaste stellingen van [eiser] ;
om toe te lichten waarom de artikelen 6 en 8 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden niet onredelijk bezwarend/oneerlijk zijn;
4.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.