ECLI:NL:RBZWB:2022:707

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
02-187102-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en bewezenverklaring van bezit van een boksbeugel na woordenwisseling na aanrijding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2022, stond de verdachte terecht voor de verdenking van poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een boksbeugel. De zaak ontstond na een woordenwisseling tussen de verdachte en de broer van de aangever, die volgde op een lichte aanrijding. De aangever, die ter plaatse kwam, schopt de zoon van de verdachte en pakt een stok uit zijn auto. Tijdens de schermutseling zou de verdachte met een mes hebben gestoken, wat leidde tot een verwonding bij de aangever. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot zware mishandeling, omdat onduidelijk bleef met welk mes de verwonding was toegebracht en de verwonding relatief gering was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, maar achtte wel bewezen dat de verdachte in het bezit was van een boksbeugel, waarvoor zij een geldboete van € 200,- kreeg opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat de aangever de agressor was en de verdachte zich verdedigde tegen de dreigende aanranding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in strafzaken en de toepassing van noodweer als rechtvaardiging voor geweld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/187102-20
vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1957 te [Geboorteplaats]
wonende aan [Adres]
raadsvrouw mr. M. Akça-Altun, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 18 juli 2020 [Slachtoffer] heeft gestoken met een mes;
feit 2:op 18 juli 2020 een boksbeugel in haar bezit had.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op basis van de aangifte, de foto van het letsel en de bevindingen van de politie staat voor de officier van justitie vast dat verdachte met een scherp voorwerp heeft geprikt of gestoken in het lichaam van aangever. Met wat voor voorwerp dat is gebeurd en hoe dat is gedaan, is niet precies uit het procesdossier af te leiden. Daarom acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Zij acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde (eenvoudige) mishandeling heeft gepleegd. Er is geen sprake van een noodweer(exces)situatie, omdat de aanranding door aangever niet wederrechtelijk was. Er zijn andere aanrandingen aan voorafgegaan. Verdachte en haar zoon zaten al eerder fout.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft gepleegd gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de omschrijving van het wapen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor wat betreft het onder feit 1, zowel primair als subsidiair ten laste gelegde niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit. Verdachte betwist dat zij met een mes of een ander voorwerp heeft gestoken. Zij had geen mes bij zich en er is ook geen mes gevonden. De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst waarbij aangever mogelijk zichzelf heeft verwond met een scherp onderdeel dat mogelijk aan het voorwerp zat waarmee hij aan het zwaaien was.
De verdediging doet voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt bij feit 1 een beroep op noodweer dan wel noodweerexces. De verdediging heeft daarbij gewezen op de getuigen [Naam 1] en [Naam 2] Uit hun verklaringen volgt dat aangever eerst de zoon van verdachte aanviel, zodat verdedigend handelen door verdachte gerechtvaardigd dan wel verontschuldigbaar was
Feit 2 kan volgens de verdediging wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Inleiding
Op basis van het eindproces-verbaal stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 juli 2020 heeft de zoon van verdachte de auto van de broer van aangever (hierna: de broer) aangereden. Bij de afhandeling van de schade is een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte, haar zoon en de broer. Verdachte is op enig moment weer in hun auto gaan zitten, waar de broer vervolgens de sleutel uit het contact heeft gehaald. Even later is de door de broer gebelde aangever ter plaatse gekomen. Aangever heeft toen vrijwel onmiddellijk de zoon van verdachte in zijn buikstreek geschopt en daarna een stok uit de achterbak van zijn auto gepakt. Daarmee is aangever intimiderend naar de zoon van verdachte gelopen, waarbij aangever met de stok slaande en draaiende bewegingen maakte. Tijdens deze schermutseling heeft verdachte slaande bewegingen gemaakt naar de aangever. Aangever greep op enig moment naar zijn zij alsof hij pijn had en is kort daarna naar zijn auto gelopen met zijn hand op zijn buik. Als daarna de politie ter plaatse komt, doet aangever zijn shirt omhoog en is een niet heel diepe wond op zijn buik zichtbaar.
Poging zware mishandeling: vrijspraak
Volgens de verklaringen van diverse getuigen zou er door verdachte tijdens de schermutseling een mes zijn gebruikt. Voor de rechtbank blijft echter onduidelijk met wat voor mes verdachte die verwonding heeft toegebracht en hoe en vooral met welke kracht zij dat heeft gedaan. Gelet op de relatief geringe verwonding die haar actie heeft veroorzaakt, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd om aangever zwaar te mishandelen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Mishandeling, alternatief scenario en noodweer
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld. De verdediging heeft het scenario geschetst waarin aangever zichzelf heeft verwond toen hij met een stok, waaraan mogelijk een scherp onderdeel zat, op de zoon van verdachte afliep.
Van de wond op de buik van aangever zit een foto in het dossier. Op die foto is boven de wond een rechte roodachtige streep op het lichaam van aangever te zien met een breedte gelijk aan de wondbreedte. Op het omhooggehouden shirt is ook een (geelachtige) verkleuring te zien die lijkt aan te sluiten op de roodachtige streep boven de wond. Informatie over de aard van de roodachtige streep en de verkleuring op het shirt ontbreekt in het dossier. Dit alles zou kunnen passen bij een schavende beweging met de stok gehanteerd door aangever zelf en de wond zou door een scherp onderdeel aan de stok kunnen zijn ontstaan. De rechtbank passeert dit alternatieve scenario echter.
Zij ziet sterkere aanwijzingen voor het scenario waarin de wond is ontstaan door steken of prikken door verdachte. Zowel aangever, zijn broer en eerdergenoemde [Naam 2] hebben verklaard dat zij verdachte met een mes (een zakmes, een schilmesje dan wel een botermesje) hebben gezien. De broer van aangever heeft verklaard dat hij verdachte heeft zien steken. Verdachte heeft zelf bij de politie verklaard dat zij aangever een duw gaf. De streep boven de wond op de buik en de verkleuring op het shirt passen bij een spoor van geronnen bloed uit de wond door het eerdere optrekken van het shirt op de plaats delict, waarbij ook bloed op het shirt terecht is gekomen. Beter dan bij een schaafspoor van (het mogelijk scherpe stuk van) de stok die vervolgens in de buik de wond zou hebben veroorzaakt. Op basis van deze verklaringen en deze constatering, acht de rechtbank het scenario dat verdachte aangever heeft gestoken of geprikt aannemelijker.
De vervolgvraag is of verdachte uit noodweer heeft gehandeld, zoals door de verdediging is aangevoerd. Anders dan de officier van justitie beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. Getuige [Naam 1] heeft verklaard dat aangever bij aankomst de zoon van verdachte in zijn buikstreek schopte met een soort duwtrap. [Naam 2] – die op dat moment in aangevers auto zat – heeft verklaard dat aangever de zoon verdachte in zijn buik stompte en dat zij niet begreep waarom hij dat deed. Beide getuigen hebben verklaard dat aangever (vervolgens) een stok uit zijn auto haalde. [Naam 1] heeft verklaard dat aangever hiermee intimiderend op de zoon van verdachte afliep en daarbij met de stok slaande en draaiende bewegingen maakte. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat aangever de agressor is geweest die, zwaaiend met een stok, de zoon van verdachte ogenblikkelijk en wederrechtelijk dreigde aan te randen. Verdachte mocht zich hiertegen verdedigen. Van enige daaraan voorafgaande aanranding door verdachte of haar zoon die dit geweld door aangever zou rechtvaardigen, is de rechtbank niet gebleken. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste van subsidiariteit.
Niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich aan die dreigende aanranding heeft kunnen en in redelijkheid heeft moeten onttrekken, mede doordat de sleutel van de auto waarin zij zat was afgenomen. Het door verdachte toegepaste geweld (prikken of steken met een mesje), waarbij relatief gering buikletsel is toegebracht, heeft ook in een redelijke verhouding gestaan tot de ernst van de dreigende aanranding. Daarmee is ook voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Verdachte komt dus een gerechtvaardigd beroep op noodweer toe. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 januari 2022;
- het proces-verbaal ‘onderzoek wapen’ van 20 juli 2020 opgenomen op dossierpagina 79 e.v. van het eindproces-verbaal met nummer 2020186478 | ZB3R020049.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2
op 18 juli 2020 Etten-Leur een wapen van categorie I, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 1.500,-, waarvan € 1.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hierbij gaat zij uit van bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 tenlastegelegde. Zij vordert de onttrekking aan het verkeer van de boksbeugel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de op te leggen straf voor feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde. Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte feit 2 heeft begaan, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet aanleiding om aan te sluiten bij het oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bij het voorhanden hebben van een boksbeugel. Dat oriëntatiepunt gaat uit van een onvoorwaardelijke geldboete van € 200,-. De rechtbank acht deze straf in dit geval ook passend. Zij heeft hierbij acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De geldboete zal worden opgelegd met aftrek van de vier dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarbij elke dag staat voor € 50,-. Dit betekent dat verdachte door haar voorarrest netto niets meer hoeft te betalen.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, de boksbeugel, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu feit 2 ermee is begaan. Bovendien is het ongecontroleerde bezit ervan in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 2:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 200,=;
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
vier dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,= per dag;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Schouw, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 februari 2022.