4.3.1De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Op basis van het eindproces-verbaal stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 juli 2020 heeft de zoon van verdachte de auto van de broer van aangever (hierna: de broer) aangereden. Bij de afhandeling van de schade is een woordenwisseling ontstaan tussen verdachte, haar zoon en de broer. Verdachte is op enig moment weer in hun auto gaan zitten, waar de broer vervolgens de sleutel uit het contact heeft gehaald. Even later is de door de broer gebelde aangever ter plaatse gekomen. Aangever heeft toen vrijwel onmiddellijk de zoon van verdachte in zijn buikstreek geschopt en daarna een stok uit de achterbak van zijn auto gepakt. Daarmee is aangever intimiderend naar de zoon van verdachte gelopen, waarbij aangever met de stok slaande en draaiende bewegingen maakte. Tijdens deze schermutseling heeft verdachte slaande bewegingen gemaakt naar de aangever. Aangever greep op enig moment naar zijn zij alsof hij pijn had en is kort daarna naar zijn auto gelopen met zijn hand op zijn buik. Als daarna de politie ter plaatse komt, doet aangever zijn shirt omhoog en is een niet heel diepe wond op zijn buik zichtbaar.
Poging zware mishandeling: vrijspraak
Volgens de verklaringen van diverse getuigen zou er door verdachte tijdens de schermutseling een mes zijn gebruikt. Voor de rechtbank blijft echter onduidelijk met wat voor mes verdachte die verwonding heeft toegebracht en hoe en vooral met welke kracht zij dat heeft gedaan. Gelet op de relatief geringe verwonding die haar actie heeft veroorzaakt, is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd om aangever zwaar te mishandelen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Mishandeling, alternatief scenario en noodweer
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft mishandeld. De verdediging heeft het scenario geschetst waarin aangever zichzelf heeft verwond toen hij met een stok, waaraan mogelijk een scherp onderdeel zat, op de zoon van verdachte afliep.
Van de wond op de buik van aangever zit een foto in het dossier. Op die foto is boven de wond een rechte roodachtige streep op het lichaam van aangever te zien met een breedte gelijk aan de wondbreedte. Op het omhooggehouden shirt is ook een (geelachtige) verkleuring te zien die lijkt aan te sluiten op de roodachtige streep boven de wond. Informatie over de aard van de roodachtige streep en de verkleuring op het shirt ontbreekt in het dossier. Dit alles zou kunnen passen bij een schavende beweging met de stok gehanteerd door aangever zelf en de wond zou door een scherp onderdeel aan de stok kunnen zijn ontstaan. De rechtbank passeert dit alternatieve scenario echter.
Zij ziet sterkere aanwijzingen voor het scenario waarin de wond is ontstaan door steken of prikken door verdachte. Zowel aangever, zijn broer en eerdergenoemde [Naam 2] hebben verklaard dat zij verdachte met een mes (een zakmes, een schilmesje dan wel een botermesje) hebben gezien. De broer van aangever heeft verklaard dat hij verdachte heeft zien steken. Verdachte heeft zelf bij de politie verklaard dat zij aangever een duw gaf. De streep boven de wond op de buik en de verkleuring op het shirt passen bij een spoor van geronnen bloed uit de wond door het eerdere optrekken van het shirt op de plaats delict, waarbij ook bloed op het shirt terecht is gekomen. Beter dan bij een schaafspoor van (het mogelijk scherpe stuk van) de stok die vervolgens in de buik de wond zou hebben veroorzaakt. Op basis van deze verklaringen en deze constatering, acht de rechtbank het scenario dat verdachte aangever heeft gestoken of geprikt aannemelijker.
De vervolgvraag is of verdachte uit noodweer heeft gehandeld, zoals door de verdediging is aangevoerd. Anders dan de officier van justitie beantwoordt de rechtbank deze vraag bevestigend. Getuige [Naam 1] heeft verklaard dat aangever bij aankomst de zoon van verdachte in zijn buikstreek schopte met een soort duwtrap. [Naam 2] – die op dat moment in aangevers auto zat – heeft verklaard dat aangever de zoon verdachte in zijn buik stompte en dat zij niet begreep waarom hij dat deed. Beide getuigen hebben verklaard dat aangever (vervolgens) een stok uit zijn auto haalde. [Naam 1] heeft verklaard dat aangever hiermee intimiderend op de zoon van verdachte afliep en daarbij met de stok slaande en draaiende bewegingen maakte. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat aangever de agressor is geweest die, zwaaiend met een stok, de zoon van verdachte ogenblikkelijk en wederrechtelijk dreigde aan te randen. Verdachte mocht zich hiertegen verdedigen. Van enige daaraan voorafgaande aanranding door verdachte of haar zoon die dit geweld door aangever zou rechtvaardigen, is de rechtbank niet gebleken. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste van subsidiariteit.
Niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich aan die dreigende aanranding heeft kunnen en in redelijkheid heeft moeten onttrekken, mede doordat de sleutel van de auto waarin zij zat was afgenomen. Het door verdachte toegepaste geweld (prikken of steken met een mesje), waarbij relatief gering buikletsel is toegebracht, heeft ook in een redelijke verhouding gestaan tot de ernst van de dreigende aanranding. Daarmee is ook voldaan aan het vereiste van proportionaliteit. Verdachte komt dus een gerechtvaardigd beroep op noodweer toe. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 28 januari 2022;
- het proces-verbaal ‘onderzoek wapen’ van 20 juli 2020 opgenomen op dossierpagina 79 e.v. van het eindproces-verbaal met nummer 2020186478 | ZB3R020049.