ECLI:NL:RBZWB:2022:7081
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 29 februari 2020 een waarde-beschikking voor het jaar 2020 verzonden, waarin de waarde van de woning van de belanghebbende werd vastgesteld op € 319.000, met een bijbehorende aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB). De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft bepaald op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en dat de waardepeildatum op 1 januari 2019 ligt. Tijdens de zitting erkende de heffingsambtenaar dat het zorgvuldigheidsbeginsel was geschonden, en hij heeft toegezegd het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog was, ondanks de betwisting door de belanghebbende over de staat van onderhoud van de woning.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de waarde-beschikking en de aanslag OZB in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten, maar de heffingsambtenaar moet wel het griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.