In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [roepnaam mj]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [roepnaam mj] onder toezicht was gesteld bij beschikking van 12 januari 2021, met een einddatum van 12 januari 2022. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [roepnaam mj] aangegeven dat hij geen ondertoezichtstelling meer nodig heeft, omdat hij goed functioneert op school en een sociaal leven heeft. Hij heeft ook aangegeven dat de ondertoezichtstelling hem schaamte bezorgt en dat hij het contact met zijn moeder op zijn eigen manier wil opbouwen, zonder druk van een ondertoezichtstelling.
De moeder en vader van [roepnaam mj] steunen zijn verzoek, hoewel de GI (Gecertificeerde Instelling) van mening is dat een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter aangegeven dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is, omdat deze te veel druk legt op [roepnaam mj] en het contactherstel met zijn moeder belemmert. De kinderrechter heeft naar alle standpunten geluisterd en geconcludeerd dat [roepnaam mj] in staat is om zonder ondertoezichtstelling aan de zorgen te werken. Daarom heeft de kinderrechter besloten de ondertoezichtstelling per direct op te heffen, met inachtneming van de wettelijke criteria.