ECLI:NL:RBZWB:2022:7100

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4298
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag tot invordering van dwangsom

In deze zaak heeft verzoeker op 8 september 2022 beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, omdat verweerder volgens verzoeker niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 5 april 2022 om over te gaan tot invordering van een door een derde verbeurde dwangsom. Verweerder heeft op 4 augustus 2022 op de aanvraag beslist, maar verzoeker heeft dit besluit niet ontvangen. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft de proceskostenveroordeling beoordeeld. De rechtbank overweegt dat, indien een geadresseerde stelt een niet-aangetekend verzonden besluit niet te hebben ontvangen, het aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel is ontvangen. In dit geval heeft verweerder niet kunnen aantonen dat het besluit op de juiste wijze is verzonden, omdat er geen deugdelijke verzendadministratie is overgelegd. Hierdoor heeft verweerder niet voldaan aan de bekendmakingsverplichting van artikel 3:41 van de Awb. De rechtbank concludeert dat verzoeker terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en stelt deze vast op € 379,50. Tevens wordt verweerder verplicht het griffierecht van € 184,- te vergoeden aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.H.D. Elings),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 8 september 2022 beroep ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 5 april 2022 om over te gaan tot invordering van een door een derde verbeurde dwangsom.
Bij besluit van 4 augustus 2022 heeft verweerder op de aanvraag beslist.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat het besluit op 4 augustus 2022 is verzonden conform de interne handleiding voor het verzenden van brieven.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Voordat de rechtbank de vraag kan beantwoorden of er hier sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker, dient de rechtbank eerst te beoordelen of het beroepschrift voldeed aan de vereisten als genoemd in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
Verweerder stelt dat er reeds op 4 augustus 2022 op de aanvraag van verzoeker is beslist. Verzoeker betwist echter dit besluit te hebben ontvangen.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat, indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daarvoor is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Daarbij dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde het vermoeden te ontzenuwen. Hiervoor is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit op 4 augustus 2022 weliswaar juist heeft geadresseerd, maar dat geen sprake is van een aangetekende verzending. Nu verzoeker stelt dit besluit niet te hebben ontvangen, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat het besluit is verzonden. Om daarvan uit te kunnen gaan is vereist dat verweerder over een deugdelijke verzendadministratie beschikt waaruit de verzending op de genoemde data blijkt.
Verweerder heeft bij brief van 2 november 2022 aangegeven dat het besluit conform de interne handleiding van verweerder is verzonden en overlegt een kopie van deze handleiding. De brief is volgens verweerder conform deze handleiding geprint en in een enveloppe voor verzending aangeboden.
De rechtbank merkt op dat uit de overgelegde handleiding enkel blijkt dat een brief zonder “natte handtekening”, zoals hier het geval, zelf verstuurd kan worden of bij DIV aangeboden kan worden ter verzending. Een registratie dat het besluit daadwerkelijk aan PostNL is verzonden ontbreekt, zodat verweerder hiermee de verzending niet aannemelijk heeft gemaakt.
Nu verweerder de verzending van het besluit op 4 augustus 2022 niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder niet aan de bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan.
Nu verzoeker eerst in beroep bekend is geworden met het besluit van 4 augustus 2022, was er op het moment van indienen van het beroepschrift op 8 september 2022 dus nog steeds sprake van het niet tijdig beslissen op de aanvraag door verweerder.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep niet tijdig beslissen van verzoeker.
Het verzoek wordt dan ook als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 17 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.ELCI:NL:RVS:2019:2488 en ECLI:NL:RVS:2022:1138