ECLI:NL:RBZWB:2022:7107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
02-234628-22 + 02-311765-20 en 02-266316-20 + 02-148640-20 (tul) + 02-182868-19 (tul) + 02-148640-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Combee
  • F. Felix
  • J. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor straatroof, bedreiging en mishandeling met deels voorwaardelijke jeugddetentie en leerstraf

Op 25 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder straatroof, bedreiging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 69 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een leerstraf van 20 uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 september 2022 in Breda een straatroof heeft gepleegd, waarbij hij het slachtoffer meermalen in het gezicht heeft geslagen om de telefoon van het slachtoffer af te nemen. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor bedreigingen en mishandeling van twee slachtoffers op 19 oktober 2020. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder wederspannigheid, omdat het toegepaste geweld bij de aanhouding niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en eerdere contacten met de politie. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie kinderrechters.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-234628-22 + 02-311765-20 en 02-266316-20 + 02-148640-20 (tul) + 02-182868-19 (tul) + 02-148640-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 november 2022
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
[woonadres] ,
raadsvrouw mr. A. Koop-Van Vliet, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 11 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-234628-22:
op 13 september 2022 te Breda samen met (een) ander(en) een straatroof heeft gepleegd;
02-311765-20:
Feit 1: op 9 december 2020 te Breda een (buitengewoon) opsporingsambtenaar heeft bedreigd;
Feit 2: op 9 december 2020 te Breda een (buitengewoon) opsporingsambtenaar heeft beledigd;
Feit 3: op 9 december 2020 te Breda verzet heeft gepleegd bij zijn aanhouding;
Feit 4: op 5 november 2020 te Breda [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
02-266316-20:
Feit 1: op 19 oktober 2020 [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
Feit 2: op 19 oktober 2020 [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaardingen zijns geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02-266316-20:
De officier van justitie acht de bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 2] , die wordt ondersteund door de verklaring van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . De officier van justitie ziet geen reden om te twijfelen aan deze verklaringen. Verdachte heeft ook bekend dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen.
02-311765-20:
De officier van justitie acht de onder dit parketnummer ten laste gelegde bedreigingen, belediging en de wederspannigheid wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangiften van opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] , wier verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van hun collega’s, [opsporingsambtenaar 3] en [opsporingsambtenaar 4] , alsmede verbalisant van politie [verbalisant] van de politie die de bodycambeelden van het incident heeft uitgekeken.
De onder feit 4 ten laste gelegde bedreiging acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte van [aangeefster] , die wordt ondersteund door de verklaring van haar dochter [slachtoffer 2] . De officier van justitie heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die verklaringen.
02-234628-22:
De officier van justitie acht de ten laste gelegde straatroof wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever] , ondersteund door de verklaring van zijn vader en zijn broer. Daarbij komt dat de jongen die de telefoon van aangever heeft weggenomen een dag later met dezelfde kleding en de telefoon wordt aangehouden. Deze jongen voldeed ook aan het signalement dat een dag eerder door aangever was opgegeven. Nadat de politie de jongen had aangehouden bleek het om verdachte te gaan. Verdachte heeft ter zitting een verklaring afgelegd dat hij de telefoon op de dag van de straatroof, in de avond, gekocht zou hebben van iemand van wie hij uit angst de naam niet wil noemen. Verdachte kan niet eens het tijdstip noemen waarop hij de telefoon gekocht zou hebben. Dit afgezet tegen de gedetailleerde verklaringen van aangever en diens familieleden maakt dat het verhaal van verdachte niet aannemelijk is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02-266316-20:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling. [slachtoffer 2] legt kort na het incident een verklaring af en maakt geen melding van enige vorm van pijn. De verklaring die [slachtoffer 2] nadien heeft afgelegd bij de politie doet daar niet aan af. Nu er niet onomstotelijk is vast komen te staan dat er sprake is van pijn en/of letsel dient verdachte te worden vrijgesproken van de mishandeling. Ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
02-311765-20:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging. Om tot een bewezenverklaring te komen moeten de uitlatingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden geuit zijn dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het slachtoffer van een misdrijf zou kunnen worden. Daar is thans geen sprake van. Verdachte wilde dat de verbalisant hem zou loslaten en had nimmer de intentie om hem echt te slaan. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van feit 1.
Ditzelfde geldt voor de onder feit 2 ten laste gelegde belediging. Verdachte heeft de ten laste gelegde beledigende woorden, zoals blijkt uit de beelden, simpelweg niet gezegd. De woorden die hij wel heeft gezegd waren ook niet specifiek gericht tegen aangeefster. Er stonden op dat moment meerdere handhavers in de buurt van verdachte.
Ten aanzien van de onder feit 3 ten laste gelegde wederspannigheid refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verder is de verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 4 ten laste gelegde bedreiging van [aangeefster] . Zij heeft aangifte gedaan 10 dagen na het incident. Deze verklaring wordt bevestigd door een proces-verbaal van bevindingen, waarin is weergegeven wat haar dochter [slachtoffer 2] heeft verklaard. De verdediging zet haar vraagtekens bij die verklaring, omdat aangeefster heeft verklaard dat [slachtoffer 2] al in de auto zat toen de bedreiging zou zijn geuit. Kan zij deze bedreiging dan zelf hebben gehoord? Niet uit te sluiten valt dat [slachtoffer 2] dit later van haar moeder te horen heeft gekregen. Het alternatieve scenario, zoals dat door verdachte is geschetst, wordt niet uitgesloten door het dossier. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit
02-234628-22:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de diefstal met geweld in vereniging. Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon later die avond, nadat er kennelijk een straatroof had plaatsgevonden, via Snapchat heeft gekocht van iemand van wie hij, om veiligheidsredenen, de naam niet wil noemen. Verdachte heeft het IMEI-nummer gecheckt en dit toestel stond niet als gestolen geregistreerd. Hij wilde de telefoon de dag erna doorverkopen.
Het van de dader gegeven signalement is niet heel specifiek, zodat op basis daarvan niet kan worden gezegd dat verdachte degene is geweest die de straatroof heeft gepleegd. Hier komt bij dat de aangever spreekt over een dader met een pokdalig gezicht en dat geconstateerd kan worden dat verdachte dat niet heeft. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-266316-20:
Feit 1:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster [slachtoffer 2] verklaart te zijn bedreigd. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van haar vriendin [getuige 1] . Hun verklaringen liggen verder in lijn met het verdere verloop van het incident, te weten de confrontatie buiten de winkel. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen en zij acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
Na de bedreiging van feit 1 is [slachtoffer 2] door verdachte mishandeld. Dit volgt uit de aangifte van [slachtoffer 2] , ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , alsmede de verklaring van verdachte zelf, dat hij [slachtoffer 2] een klap heeft gegeven. De term mishandeling omvat niet alleen opzet, maar ook het gevolg. Vast moet staan dat pijn of letsel is opgetreden. De rechtbank is van oordeel dat nu bewezen wordt verklaard dat verdachte een klap met een vlakke hand in het gezicht heeft gegeven, een zogenaamde “bitch clap”, daarmee reeds genoegzaam tot uitdrukking is gebracht dat daardoor pijn is veroorzaakt. Daar komt nog bij dat [slachtoffer 2] dit zelf, weliswaar op een later moment, heeft verklaard. Het verweer van de verdediging op dit punt zal dan ook worden gepasseerd en ook de mishandeling wordt bewezen verklaard.
02-311765-20:
Feit 1:
Verdachte heeft bekend dat hij de bedreigende woorden heeft geuit. Zoals door de verdediging reeds aangevoerd volgt uit vaste jurisprudentie dat de uitlatingen van een verdachte van dien aard moeten zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij degene tot wie zij zijn gericht, de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het slachtoffer van een misdrijf zouden kunnen worden. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte deze uitlating heeft gedaan, meer specifiek het feit dat er meerdere boa’s in de nabijheid van verdachte stonden en de context waarin deze bedreiging is geuit, is de rechtbank van oordeel dat deze geen redelijke vrees bij de aangever kunnen hebben opgewekt, in die zin dat hij slachtoffer zou worden van een misdrijf. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit ten laste gelegde feit.
Feit 2:
Verdachte wordt verweten dat hij opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] zou hebben beledigd door haar “kankerhoer” te noemen. Uit de verklaringen van de opsporingsambtenaren volgt dat verdachte dit zou hebben gezegd nadat hij was weggelopen. Uit de bodycambeelden die aan het dossier zijn toegevoegd en ter zitting zijn bekeken kan de rechtbank opmaken dat verdachte in ieder geval roept: “ben je kankergek geworden in je hoofd”. Door de omgevingsgeluiden in het station is niet alles te verstaan wat wordt gezegd.
Wel stelt de rechtbank vast dat wat er op de beelden is te zien, niet volledig strookt met de lezing van de opsporingsambtenaren en de rechtbank kan op basis van het dossier dan ook niet vaststellen dat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit in de richting van [opsporingsambtenaar 2] . De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit feit.
Feit 3:
De rechtbank stelt vast dat, ondanks dat de rechtbank thans verdachte van de onder 1 en 2 tenlastegelegde bedreiging en belediging vrijspreekt, bezien naar de omstandigheden zoals die op dat moment werden waargenomen verdachte kon worden aangehouden door de bijzondere opsporingsambtenaren. Er was op dat moment namelijk sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit, namelijk een belediging (en bedreiging).
De rechtbank komt echter tot de conclusie dat de
wijze waaropde aanhouding vervolgens heeft plaatsgevonden met zich brengt dat de bijzondere opsporingsambtenaren niet (meer) bezig waren met de rechtmatige uitoefening van hun bediening, zoals bedoeld in artikel 180 Sr. Nu dit bestanddeel niet bewezen kan worden zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft op basis van de beelden zelfstandig beoordeeld op welke wijze de aanhouding heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank geconstateerd dat het om een (slechts) 15-jarige verdachte gaat en dat de leeftijd op dat moment ook bij de opsporingsambtenaren bekend was, omdat er al naar zijn geboortedatum was gevraagd. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat verdachte op het moment van de aanhouding zich weliswaar verbaal grensoverschrijdend, maar niet fysiek agressief heeft opgesteld. Daarbij is de aanhouding verricht door vier bijzondere opsporingsambtenaren, die dus een groot overtal vormden. Daarbij krijgt verdachte als “pijnprikkel” een stomp in zijn zij om uiteindelijk naar de grond gewerkt te worden, zonder dat voor de rechtbank duidelijk is geworden dat daartoe op dat moment een noodzaak bestond. Op de beelden valt evenmin te zien dat verdachte, op het moment dat hij op de grond lag, zich los probeerde te rukken of aan de grip van de opsporingsambtenaren probeerde te ontkomen, anders dan dat hij zijn armen niet wilde spreiden. Dat kan, gezien het feit dat verdachte met zijn gezicht richting de grond lag, ook een begrijpelijke reactie zijn. Daarbij speelt ook mee dat op de beelden een omstander te zien is die, terwijl zij dichtbij de aanhouding stond, aangaf dat zij de aanhouding veel te ver vond gaat nu het hier “nog maar om een kind” zou gaan. De rechtbank onderstreept dat een aanhouding, een vrijheidsbenemend dwangmiddel, dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het bij de aanhouding toegepaste geweld, dat plaatsvond onder hiervoor genoemde omstandigheden, voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan die vereisten, zodat van een ‘
rechtmatigeuitoefening van de bediening’ geen sprake was en vrijspraak dient te volgen.
Feit 4:
Uit het dossier maakt de rechtbank op dat er al langer sprake was van “gedoe” tussen [aangeefster] en verdachte. Verdachte heeft voor dit feit een alternatieve lezing geschetst die voor de rechtbank niet op voorhand onaannemelijk is te achten. Uit het dossier blijkt verder onvoldoende wat de aangifte van [aangeefster] ondersteunt. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verklaring die [slachtoffer 2] , de dochter van [aangeefster] heeft afgelegd, onvoldoende specifiek is. Dit gaat alleen over de woorden die verdachte zou hebben geuit en niet uit te sluiten valt dat zij dit later van haar moeder heeft gehoord. Hoewel er sprake is van voldoende wettig bewijs, mist de rechtbank de overtuiging, wat betekent dat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
02-234628-22:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [aangever] op gewelddadige wijze van zijn telefoon is beroofd. Dit verhaal wordt ondersteund door de vader van aangever, die ook aanwezig was bij de diefstal met geweld. Aangever vindt zijn telefoon diezelfde avond nog terug op marktplaats en hij maakt een afspraak om de telefoon de dag erna “terug te kopen”. Als aangever op de afgesproken plek aankomt met zijn vader en broer herkennen zij aan zowel het – naar het oordeel van de rechtbank: specifieke - signalement als de kleding de persoon van de dag ervoor als de dief van de telefoon. Na een korte achtervolging blijkt dat deze persoon ook daadwerkelijk de telefoon van aangever in het bezit had. De politie komt uiteindelijk ter plaatse en ook een van de verbalisanten constateert dat de persoon die op de grond ligt dezelfde kleding droeg als die de avond ervoor bij het signalement was doorgegeven. Deze persoon blijkt verdachte te zijn. Tegenover deze bewijsmiddelen staat de verklaring van verdachte dat hij op de avond van de beroving de telefoon via Snapchat zou hebben gekocht van een persoon van wie hij de naam niet wil noemen. Deze, niet te controleren, verklaring van verdachte acht de rechtbank gelet op alle overige bewijsmiddelen niet aannemelijk. De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-266316-20:
Feit 1:
op 19 oktober 2020 te Breda [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met verkrachting door die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] (via die [slachtoffer 2] ) dreigend
de woorden toe te voegen "Ik ga je moeder neersteken en doodschieten" en/of "Zij
krijgt van mij een kogel door haar kop" en/of "Ik neuk je hele familie kapot" en/of
"Ook je vader schiet ik een kogel door zijn kop", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
Feit 2:
op 19 oktober 2020 te Breda [slachtoffer 2] heeft mishandeld door deze tegen het gezicht te slaan;
02-234628-22:
op 13 september 2022 te Breda, op of aan de openbare weg, te weten de [straatnaam] , een iPhone 12, die aan [aangever] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door die [aangever] meermalen (met kracht) in het gezicht te slaan/stompen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uren en een leerstraf Tools4U Regulier van 20 uren. Daarnaast verzoekt de officier van justitie de rechtbank om verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen van 69 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met daaraan gekoppeld een proeftijd van 2 jaar. Aan deze voorwaardelijke veroordeling dienen, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden verbonden te worden zoals door de Raad geadviseerd, te weten dat verdachte zich in blijft zetten voor de hulpverlening van Punt Weerbaarheid, in contact blijft met de jeugdreclassering en zijn dagbesteding behoudt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte sinds zijn detentie een sterke motivatie uitspreekt voor een leven zonder delicten, hij sinds begin maart 2021 niet meer onherroepelijk is veroordeeld en hij sinds zijn schorsing weer aan de slag is gegaan als pizzakoerier. Daarnaast houdt verdachte zich goed aan de voorwaarden en afspraken en heeft hij een vertrouwensband opgebouwd met de jeugdreclassering en de heer [medewerker hulpinstantie] van Punt Weerbaarheid. Verder vraagt de verdediging aandacht voor de uitkomsten van het persoonlijkheidsonderzoek dat bij verdachte is afgenomen. Hieruit komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van ADHD, leerproblemen en een disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis met een begin in de adolescentie. Bij het bepalen van een voorwaardelijke jeugddetentie, verzoekt de verdediging, gelet op voornoemde omstandigheden, om de proeftijd te bekorten tot één jaar.
De verdediging ziet het nut van een leerstraf en is akkoord met de genoemde bijzondere voorwaarden. De gevorderde uren werkstraf zijn echter te veel. Mocht de rechtbank dan toch een hogere straf willen opleggen, dan verzoekt de verdediging om – in plaats van een lange werkstraf – een groter deel van de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich, schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Hij heeft daarbij het slachtoffer mishandeld en zijn telefoon afgenomen. Het kan niet anders dan dat het handelen van verdachte een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. Het moet voor hen een zeer angstige gebeurtenis zijn geweest. Dit soort gewelddadige overvallen veroorzaken daarnaast ook gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. In dit geval heeft ook de vader van het slachtoffer, die op dat moment naast het slachtoffer zat, het geweld gezien. Verdachte heeft enkel zijn eigen gewin voor ogen gehad en heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen en hun lichamelijke integriteit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging en een mishandeling. Verdachte heeft aangeefster met behoorlijk forse bewoordingen richting haar en haar familie bedreigd. Deze bedreiging heeft bij aangeefster serieuze gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, zoals ook blijkt uit haar aangifte. Alsof dat nog niet genoeg was, heeft verdachte aangeefster kort nadien ook nog mishandeld door haar in het gezicht te slaan.
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, eerder is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf en ook nog in twee proeftijden liep.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 4 november 2022 een advies uitgebracht. Hierin overweegt de Raad dat verdachte al langere tijd begeleiding krijgt vanuit de jeugdreclassering en Punt Weerbaarheid. De Raad merkt op dat verdachte, sinds zijn voorlopige hechtenis voor de straatroof, een sterke motivatie uitspreekt voor een leven zonder delicten en politiecontacten. In het persoonlijkheidsonderzoek betreffende verdachte, dat is afgenomen in november 2021, wordt nog een behandeling bij een forensische jeugdpoli geadviseerd (De Waag of de Viersprong). Dit advies, dat inmiddels 12 maanden oud is, acht de Raad niet meer passend. De motivatie bij verdachte voor een dergelijke behandeling ontbreekt, wat de slagingskans van deze behandeling verkleint. Volgens de Raad is verdachte gebaat bij een coachingsrelatie. Hij heeft een vertrouwensband opgebouwd met de heer [medewerker reclassering] van de jeugdreclassering en de heer [medewerker hulpinstantie] van Punt Weerbaarheid. Verdachte profiteert van deze begeleiding en de Raad acht het van belang dat deze wordt voortgezet. De Raad ziet zorgen op het gebied van impulsiviteit en het maken van denkfouten. Hoewel hiervoor aandacht is binnen de hulpverlening, acht de Raad de leerstraf Tools4U Regulier passend. De Raad adviseert dan ook deze leerstraf op te leggen, alsmede een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met en proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt met de jeugdreclassering, zich in blijft zetten voor de hulpverlening van Punt Weerbaarheid en zijn dagbesteding behoudt.
Namens de jeugdreclassering is aangegeven dat zij het standpunt van de Raad onderschrijft. Ook de jeugdreclassering ziet momenteel geen meerwaarde in een poliklinische behandeling van verdachte. Hierbij zal het naar verwachting langere tijd duren voordat voldoende aansluiting bij verdachte wordt gevonden en pas daarna kan de daadwerkelijke behandeling starten. Daar komt bij dat er op dit moment sprake is van een goede samenwerking met verdachte. Daarin is zeker vooruitgang geboekt.
Naast voornoemd advies van de Raad, heeft de rechtbank ook zelf acht geslagen op het hiervoor genoemde op 1 november 2021 over verdachte uitgebrachte persoonlijkheidsonderzoek van [psycholoog] . Hieruit komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van ADHD en een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Als gevolg van deze problematiek heeft verdachte moeite met zijn emotie- en agressieregulatie en is hij geneigd tot impulsief handelen.
De rechtbank zal het advies van de Raad voor de Kinderbescherming volgen.
De rechtbank zal, gezien het feit dat zij minder bewezen acht dan door de officier van justitie is gevorderd, een lagere straf opleggen dan geëist. Rekening houdende met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en alsmede het feit dat er sprake is van een (beperkte) overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken, acht de rechtbank de leerstraf Tools4U Regulier voor de duur van 20 uur, alsmede een deels voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 69 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht passend. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat een proeftijd van twee jaar passend is onder de huidige omstandigheden. Er is recent sprake van een positieve samenwerking tussen de jeugdreclassering en verdachte. De rechtbank acht het van belang dat deze samenwerkingsrelatie verder gestalte krijgt, behouden blijft en als vangnet kan dienen op het moment dat het verdachte onverhoopt niet lukt om zijn positieve kijk op de toekomst vast te houden. Aan deze proeftijd worden, naast de algemene voorwaarde, de bijzondere voorwaarden gekoppeld zoals door de Raad geadviseerd.

7.De benadeelde partij

02-311765-20:
De benadeelde partij [opsporingsambtenaar 1] vordert een schadevergoeding van € 200,- aan immateriële schade voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraffen van respectievelijk 40 uren en 20 uren die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnissen van 21 oktober 2019 en 28 augustus 2020 onder parketnummers 02-182868-19 en 02-148640-20 ten uitvoer zullen worden gelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, nu er sindsdien al lange tijd is verstreken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde twee keer heeft overtreden. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat consequent dient te worden omgegaan met de tenuitvoerlegging van straffen. In dergelijke gevallen zullen de vorderingen dan ook worden toegewezen, tenzij er aanleiding is in de situatie van verdachte om van dit uitgangspunt af te wijken. Die aanleiding ziet de rechtbank hier niet. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 56, 77a, 77g, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 285, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder parketnummer 02-311765-20 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-266316-20:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met verkrachting;
feit 2:mishandeling;
02-234628-22:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 69 dagen, waarvan 60 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich in blijft zetten voor de hulpverlening van Punt Weerbaarheid;
* dat verdachte zijn dagbesteding behoudt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- geeft opdracht aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten Tools4U Regulier van 20 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
10 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 21 oktober 2019 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-182868-19
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 28 augustus 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-148640-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [opsporingsambtenaar 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [opsporingsambtenaar 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Felix en mr. Phillips, kinderrechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 november 2022.