ECLI:NL:RBZWB:2022:7110

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
25 november 2022
Zaaknummer
9952190_E23112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een openstaand bedrag na niet-nakoming van betalingsregelingen

In deze civiele zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde die een zorgverzekering bij VGZ had afgesloten. De gedaagde had in juli 2021 een betalingsregeling getroffen, maar deze regeling is in september 2021 komen te vervallen omdat hij deze niet nakwam. Na een tweede betalingsregeling, die per 13 maart 2022 ook verviel, heeft VGZ de gedaagde gesommeerd tot betaling van een openstaand bedrag van € 1.299,96. De gedaagde heeft vervolgens een verweer gevoerd, waarin hij stelde dat hij een lopende betalingsregeling had die hij zonder extra kosten wilde continueren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een betalingsachterstand was en dat de gedaagde zijn verplichtingen niet is nagekomen. De rechter oordeelde dat VGZ terecht de laatstelijk gemaakte betalingsregeling als geëindigd mocht beschouwen en dat het volledige bedrag ineens opeisbaar was. De vordering van VGZ tot betaling van € 500,- aan hoofdsom werd toegewezen, evenals de wettelijke rente en de proceskosten. De rechter heeft ook aangegeven dat een betalingsregeling alleen tussen partijen zelf kan worden overeengekomen, en dat de gedaagde contact moet opnemen met VGZ indien hij een nieuwe regeling wil treffen.

Het vonnis is uitgesproken op 23 november 2022 door mr. Dijkman en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9952190 CV EXPL 22-2376
vonnis d.d. 23 november 2022
inzake
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna (verkort) aangeduid als “VGZ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 9 juni 2022 met producties;
b. het extract audiëntieblad van de rolzitting van 27 juli 2022, waaruit de conclusie van antwoord blijkt;
c. de conclusie van repliek met producties;
d. de conclusie van dupliek met 1 productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft bij VGZ een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet afgesloten.
2.2.
[gedaagde] heeft in juli 2021 met (de gemachtigde van) VGZ een betalingsregeling getroffen. De betalingsregeling is in september 2021 komen te vervallen, omdat [gedaagde] deze regeling niet deugdelijk nakwam.
2.3.
De gemachtigde van VGZ heeft bij brief van 12 oktober 2021 aan [gedaagde] bericht dat zij van [gedaagde] een betaling heeft ontvangen. [gedaagde] is vervolgens ingegaan op het in de brief van 12 oktober 2021 gedane aanbod om opnieuw een betalingsregeling met (de gemachtigde van) VGZ te treffen. De betalingsregeling is per 13 maart 2022 komen te vervallen, omdat [gedaagde] deze regeling niet deugdelijk nakwam.
2.4.
De gemachtigde van VGZ heeft [gedaagde] bij brief van 15 mei 2022 tot betaling van een bedrag van € 1.299,96 (bestaande uit de hoofdsom: € 2.174,-, vervallen rente: € 25,96 -/- € 900,- ter zake verrichte betalingen) gesommeerd. Tevens heeft de gemachtigde van VGZ in deze brief aangezegd dat [gedaagde] bij niet tijdige betaling van dit bedrag tevens de buitengerechtelijke incassokosten van 231,23 inclusief btw verschuldigd is.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,- (aan hoofdsom), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening, alsmede [gedaagde] in de (na)kosten van de procedure te veroordelen.
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen door een bedrag van € 2.174,- aan hoofdsom niet, althans niet tijdig aan haar te voldoen. VGZ stelt dat partijen ter zake betaling van dit bedrag (vermeerderd met rente en kosten) twee keer een betalingsregeling zijn overeengekomen, maar dat [gedaagde] deze regelingen niet goed is nagekomen, waarna deze zijn komen te vervallen. Op het openstaande bedrag strekt een bedrag van € 900,- in mindering ter zake verrichte betalingen.
VGZ heeft haar vordering beperkt tot een bedrag van € 500,00 aan hoofdsom, onder uitdrukkelijke reservering van haar rechten op het meerdere.
3.2.
[gedaagde] voert in zijn verweer -samengevat- aan dat hij een lopende betalingsregeling met VGZ had die hij zonder extra kosten wil continueren.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat er een betalingsachterstand is ontstaan en dat partijen daarvoor twee keer een betalingsregeling zijn overeengekomen. [gedaagde] erkent in zijn conclusie van dupliek dat de betaling in januari 2022 niet goed is verlopen en ook dat hij zijn verplichting tot betaling van de doorlopende maandelijkse premiebedragen niet goed is nagekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter betekent dit dat VGZ terecht de laatstelijk gemaakte betalingsregeling als geëindigd mocht beschouwen en de volledige achterstand weer ineens opeisbaar was. Daarbij is niet meer relevant waarom [gedaagde] de eerste betalingsregeling niet goed is nagekomen. VGZ maakt nu dus terecht aanspraak op betaling van de volledige betalingsachterstand. Het gevorderde bedrag van € 500,- ter zake openstaande hoofdsom is dan ook toewijsbaar.
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen zoals gevorderd.
4.2.
De medegevorderde proceskosten zijn eveneens toewijsbaar. Omdat [gedaagde] een achterstand in premie heeft laten ontstaan en de laatste betalingsregeling niet goed is nagekomen, mocht VGZ overgaan tot het starten van deze procedure. Vast staat dat de gemachtigde van VGZ aan [gedaagde] bij brief van 15 mei 2022 heeft aangekondigd dat hij bij niet tijdige betaling in rechte zal worden betrokken. [gedaagde] heeft dus nog de mogelijkheid gehad om de dagvaarding te voorkomen, maar [gedaagde] is niet meer in actie gekomen na deze laatste betalingsherinnering. [gedaagde] moet dus de kosten van deze procedure betalen. De door [gedaagde] in zijn conclusie van dupliek genoemde argumenten maken dit oordeel niet anders.
De proceskosten worden tot en met vandaag vastgesteld op € 407,74, bestaande uit € 129,74 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht en € 150,- (2 punten x € 75,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde van VGZ.
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.
4.3.
Voor wat betreft de door [gedaagde] gewenste (voortzetting van de) betalingsregeling, overweegt de kantonrechter dat zij aan partijen niet dwingend een betalingsregeling kan opleggen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:29 Burgerlijk Wetboek kan een betalingsregeling alleen tussen partijen zelf tot stand worden gebracht. Indien [gedaagde] een betalingsregeling wil treffen, zal hij hiertoe (nogmaals) contact dienen op te nemen met de gemachtigde van VGZ.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden vastgesteld op € 407,74;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
• € 37,50 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan
en
• de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op
23 november 2022.