4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Verdachte reed op 19 januari 2021 omstreeks 07.23 uur in een Ford C-Max op de Burgemeester Letschertweg in Tilburg en kwam op een kruising met een voetgangersoversteekplaats in botsing met een overstekende voetganger, [slachtoffer] . [slachtoffer] is daarbij zwaargewond geraakt en met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. [slachtoffer] heeft daarbij een onderbeenbreuk, bovenarmbreuk, polsbreuk, miltbloeding, bloeding in de hersenen, schedelbasisbreuk, een kneuzing van de long en peesletsel aan zijn hand opgelopen.
Het wegdek was vochtig, omdat het regende en het was op het moment van het ongeval nog donker. De verkeersregelinstallatie was in werking.
Naar aanleiding van het ongeval is er een onderzoek ingesteld naar de verkeersregelinstallatie. De gegevens met betrekking tot de werking daarvan zijn opgeslagen in een faselog. Met gebruikmaking van deze gegevens heeft de politie omtrent de toedracht van het ongeval het volgende vastgesteld.
Op 07:22:53,4 uur werd de detectielus voor de stopstreep door de auto van verdachte geactiveerd en op 07:22:53,7 uur gedeactiveerd. Dit laatste betrof 0,9 seconden voordat het licht voor de voetgangers op groen ging. Uit de analyse blijkt dat het aannemelijk is dat zowel het verkeerslicht voor verdachte als het verkeerslicht voor de voetgangers op dat moment rood licht uitstraalden. Uit diezelfde analyse blijkt dat het verkeerslicht voor de richting van verdachte minimaal 0,6 seconde rood licht uitstraalde voordat de detectielus voor de stopstreep door de auto van verdachte werd geactiveerd. Kort gezegd; het verkeerslicht straalde op het moment van passeren van de stopstreep door verdachte rood licht uit waarvoor verdachte had moeten stoppen. Bovendien straalde het verkeerslicht al op het moment dat verdachte met zijn auto over de detectielus 171,6 meter voor de stopstreep reed, geel licht uit.
Op basis van de logbestanden is ook een berekening van de snelheid gemaakt die verdachte reed. Aan de hand van de registratie van de activatie van de detectielussen in het wegdek door de auto van verdachte, is berekend dat verdachte de voetgangersoversteekplaats waarop het verkeersongeval plaatsvond is genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid gelegen tussen de 108 en 113 kilometer per uur. Verdachte reed met een fors hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur.
Betrouwbaarheid analyse
Door de verdediging is aangevoerd dat er twijfels bestaan over de juistheid van de analyse van de verkeersregelinstallatie en dat verdachte daarom zou moeten worden vrijgesproken. De verdediging stelt dat het mogelijk is dat de geanalyseerde gegevens niet horen bij de auto van verdachte, maar bij de auto van een andere weggebruiker. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de conclusies die uit de analyse naar voren zijn gekomen. Weliswaar komen de conclusies niet (volledig) overeen met de verklaring van [getuige] en de verklaring van verdachte, maar dit is ook niet onlogisch nu [getuige] niet gezien heeft welke kleur het verkeerslicht voor verdachte uitstraalde en een schatting van iemands snelheid met het blote oog in beginsel niet betrouwbaar is. De rechtbank stelt op basis van de conclusies van de analyse vast dat de gemeten snelheid de auto van verdachte betreft, omdat deze na het ongeval de volgende detectielus – die na de kruising ligt – niet meer gepasseerd is. Dit past bij de vaststelling dat deze auto bij het ongeval is betrokken.
Tussenconclusies
Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot de volgende tussenconclusies:
- verdachte is op 19 januari 2021 omstreeks 07.23 uur op de Burgemeester Letschertweg in Tilburg met zijn Ford C-Max in botsing gekomen met een voetganger, [slachtoffer] , die als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
- het regende op dat moment en het was nog donker;
- de auto van verdachte is met een snelheid gelegen boven de toegestane maximumsnelheid van 80 kilometer per uur, terwijl het verkeerslicht voor hem rood licht uitstraalde, de stopstreep voor de kruising met de voetgangersoversteekplaats gepasseerd.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 WVW, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Verdachte is met zijn auto met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, terwijl het regende en nog donker was, op een met verkeerslichten beveiligd kruispunt, met onder andere een oversteekplaats voor voetgangers, afgereden zonder zijn snelheid te matigen. Toen verdachte op 171,6 meter voor de stopstreep een detectielus activeerde, straalde het verkeerslicht al geel licht uit. Op dat moment moet verdachte in staat zijn geweest om zijn auto, normaal remmend, voor de stopstreep tot stilstand te brengen. Verdachte reed echter door het rode licht de kruising op en heeft nog geprobeerd de voetgangers te ontwijken die aan het oversteken waren. Verdachte heeft daarbij een van de voetgangers, [slachtoffer] , niet kunnen ontwijken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte op deze wijze heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een auto mocht worden verwacht. Hij heeft immers meerdere op zichzelf staande verkeersovertredingen begaan (niet remmen voor geel/oranje, rijden met een te hoge snelheid en door rood rijden). Niet alleen het feit dat meerdere verkeersovertredingen zijn begaan, maar met name de combinatie hiervan, direct voorafgaand aan het naderen van de kruising, onder de omstandigheid dat het donker was en regende, moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij voldoende mate van voorzichtigheid de overstekende voetganger tijdig had kunnen en moeten zien. Bovendien was hij dan in staat geweest tijdig te anticiperen. Een zodanige onvoorzichtigheid brengt onder de gegeven omstandigheden mee dat sprake is geweest van verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte.
De rechtbank merkt nog op dat zij het rijgedrag van verdachte niet als roekeloos kwalificeert. Verdachte heeft weliswaar twee verkeersregels geschonden – hij heeft namelijk te hard en door rood gereden –maar hij heeft dat niet gedaan in ernstige mate en met het opzet daarop gericht.
Medeschuld slachtoffer
De verdediging heeft – subsidiair – gewezen op medeschuld aan de kant van de voetganger. Hierover overweegt de rechtbank als volgt. In zijn algemeenheid geldt dat de eventuele aanwezigheid van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer, schuld aan de zijde van verdachte niet opheft. In uitzonderlijke gevallen kan dit anders zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat een dergelijke situatie zich hier niet voordoet. Uit het onderzoek blijkt dat de voetganger een ernstige verkeersfout heeft gemaakt, door door het rode licht te lopen en de kruising over te steken. Het feit dat verdachte te hard reed, maakt het voor andere weggebruikers echter lastig om de snelheid van zijn voertuig en de afstand van dat voertuig tot de kruising in te schatten en heeft dus mogelijk meegespeeld bij het maken van een inschattingsfout van de voetganger. Onder die omstandigheden pleit het maken van een verkeersfout door de voetganger verdachte niet vrij. De rechtbank zal hier echter wel rekening mee houden bij het bepalen van de strafmaat.
Conclusie
Verdachte heeft door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige rijgedrag dan ook schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.