ECLI:NL:RBZWB:2022:7125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
BRE 21/1771
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting na tegemoetkoming door invorderingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar beoordeeld. De invorderingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond verklaard. Belanghebbende had op 11 december 2020 een auto geparkeerd zonder parkeerbelasting te betalen, wat leidde tot een naheffingsaanslag van €2,30 plus €64,50 aan kosten. Na een aanmaning op 18 januari 2021, heeft de invorderingsambtenaar op 1 november 2022 alsnog besloten om de aanmaningskosten terug te betalen en de proceskosten en griffierecht te vergoeden aan belanghebbende.

De rechtbank oordeelt dat, omdat de invorderingsambtenaar volledig tegemoet is gekomen aan de klachten van belanghebbende, er geen procesbelang meer is. Dit leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank bepaalt dat de invorderingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende, tot een bedrag van €648,50, moet vergoeden, evenals het griffierecht van €49. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1771
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Breda, de invorderingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van 18 maart 2021.
1.2.
De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem in verband met de opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] in rekening gebrachte aanmaningskosten ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. De invorderingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De invorderingsambtenaar heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende. Namens de invorderingsambtenaar is met voorafgaand bericht niemand verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 11 december 2020 omstreeks 20:24 uur een auto met kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats aan de [adres] . Door middel van een scanauto is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting is voldaan. Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende op 17 december 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De nageheven belasting bedroeg € 2,30 verhoogd met een bedrag van € 64,50 vanwege gemaakte kosten.
2.2.
Bij brief van 18 januari 2021 heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende aangemaand het openstaande bedrag van de naheffingsaanslag te betalen. De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende € 8 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.
2.3.
Bij e-mail van 1 november 2022 aan de gemachtigde van belanghebbende is de invorderingsambtenaar alsnog aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet gekomen. Dit betekent dat de door belanghebbende betaalde aanmaningskosten aan hem worden terug betaald. Daarnaast heeft de invorderingsambtenaar toegezegd de proceskosten en het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat indien de invorderingsambtenaar tijdens een procedure voor de belastingrechter geheel aan de klachten van belanghebbende tegemoetkomt en de procedure niet meer tot een voor hem gunstiger resultaat kan leiden, moet worden overgegaan tot niet-ontvankelijkheidsverklaring. [1]
3.2.
Nu de door belanghebbende betaalde aanmaningskosten aan hem worden terugbetaald en uit hetgeen door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting is verklaard, niet is gebleken dat er nog sprake is van procesbelang, is het beroep niet-ontvankelijk.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is niet-ontvankelijk. Omdat de invorderingsambtenaar na het instellen van beroep alsnog is overgegaan tot terugbetaling van de aanmaningskosten, moet hij het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende een vergoeding van zijn proceskosten.
4.2.
De vergoeding voor proceskosten is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 269. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759. De gemachtigde van belanghebbende heeft een bezwaarschrift ingediend en er heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. De gemachtigde heeft daarnaast een beroepschrift ingediend. Uitgaande van een wegingsfactor "licht" (0,5) voor zowel de bezwaar- als de beroepsprocedure – waar de gemachtigde van belanghebbende ter zitting mee heeft ingestemd – bedraagt de vergoeding in totaal € 648,50. De rechtbank kent voorts geen punt toe voor het verschijnen ter zitting, omdat de gemachtigde van belanghebbende reeds voorafgaand aan de zitting op de hoogte is gebracht van de tegemoetkoming door de invorderingsambtenaar en hij ter zitting heeft verklaard dat zijn verschijnen na de e-mail van 1 november 2022 niet meer noodzakelijk was.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de invorderingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 648,50;
- bepaalt dat de invorderingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 29 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over het hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0655.