ECLI:NL:RBZWB:2022:7150

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
9593198_E231120
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door advocaat en aansprakelijkheid van de Kredietbank

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een advocaat, handelend als maatschap, en zijn opdrachtgever, [gedaagde 1], evenals de stichting Kredietbank Nederland en een tweede gedaagde, [gedaagde 2]. De advocaat vorderde betaling van onbetaalde facturen die hij had verzonden voor verleende juridische bijstand aan [gedaagde 1]. De gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], zijn niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De Kredietbank heeft verweer gevoerd en stelde dat de advocaat niet ontvankelijk was in zijn vorderingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de advocaat werkzaamheden heeft verricht op basis van een overeenkomst van opdracht met [gedaagde 1] en dat er onbetaalde facturen zijn. De vorderingen van de advocaat zijn voor een deel toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, die door de rechtbank ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.653,58, vermeerderd met wettelijke rente.

Ten aanzien van de Kredietbank heeft de rechtbank geoordeeld dat deze niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de onbetaald gebleven facturen, omdat de aanvraag voor schuldhulpverlening pas na de werkzaamheden van de advocaat was ingediend. De vorderingen tegen de Kredietbank zijn afgewezen, en de advocaat is veroordeeld in de proceskosten van de Kredietbank. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer: 9593198 CV EXPL 21-4344
vonnis van 23 november 2022
in de zaak van
[eisers], handelend als maatschap onder de [naam eiser] ,
gevestigd te [plaats] ,
eisers,
hierna (in enkelvoud) te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. [eiser] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonadres 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
niet verschenen,

2.[gedaagde 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen,

3.de stichting Kredietbank Nederland,

gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
hierna te noemen: Kredietbank,
gemachtigde: mr. drs. M.P.C. Breeuwer, advocaat te Tynaarlo.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De verdere procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 februari 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de akte houdende overlegging producties tevens houdende aanvulling rechtsgrondslag van [eiser] ;
- de nadere akte inhoudende reactie op aanvulling rechtsgrondslag en tevens akte overlegging producties van de Kredietbank;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 24 mei 2022, waarbij [eiser] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
1.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet verschenen in deze procedure. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen hen verstek is verleend.
1.3.
Hierna is vonnis bepaald op 6 juli 2022. Omdat [eiser] de kantonrechter daarvóór had bericht dat [gedaagde 1] is toegelaten tot de wettelijke schuldsanering, is [eiser] bij rolbeslissing van 29 juni 2022 in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder tot overneming van het geding op te roepen. Vervolgens heeft [eiser] bij exploot van 5 augustus 2022 [bewindvoerder] , h.o.d.n. Lokaal Bewind, (hierna: [bewindvoerder] ) in de hoedanigheid van bewindvoerder van [gedaagde 1] , opgeroepen. Bij brief van 8 september 2022 heeft [bewindvoerder] de kantonrechter bericht dat de procedure niet door haar zal worden overgenomen. [eiser] heeft de kantonrechter hierna bij brief van 6 oktober 2022 laten weten dat hij de procedure wil voortzetten. Vervolgens heeft [eiser] nog een akte uitlaten genomen, waarin hij heeft verzocht om tegen alle drie de gedaagden vonnis te wijzen. [eiser] heeft tevens verzocht om het tegen [gedaagde 1] te wijzen vonnis ook tegen de boedel executabel en uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daarna is de uitspraak van het vonnis op vandaag bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (hoofdelijke) veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en de Kredietbank tot betaling van:
1. althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis;
2. de wettelijke rente vanaf 1 december 2021;
3. € 642,15 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4. de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn betaald.
2.2.
De Kredietbank voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in een bedrag van € 642,15 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede in de proceskosten.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft, op grond van een met [gedaagde 1] gesloten overeenkomst van opdracht, in de periode van 26 oktober 2020 tot en met 4 oktober 2021 werkzaamheden verricht voor [gedaagde 1] , bestaande uit het verlenen van juridische bijstand in de procedure die bij deze rechtbank bekend is onder zaaknummer 8922557 CV EXPL 20-4639, met [gedaagde 1] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
3.2.
In voornoemde procedure is op 15 september 2021 door de kantonrechter van deze rechtbank vonnis gewezen. Daarbij zijn de vorderingen in conventie afgewezen, is de vordering in reconventie (opheffing beslag) toegewezen en zijn aan [gedaagde 1] proceskosten toegekend.
3.3.
[gedaagde 1] is op 24 februari 2021 door de gemeente Oosterhout aangemeld bij de Kredietbank voor schuldhulpverlening. Op de daarbij gevoegde schuldenlijst is bij “
Schulden 2021 [gedaagde 1] ”vermeld:
“ [naam eiser] , € 641. 30, 4-02-2021 mail- loopt nog op”.
3.4.
Op 25 maart 2021 is [gedaagde 1] toegelaten tot schuldhulpverlening.
3.5.
[eiser] heeft [gedaagde 1] de volgende facturen, vergezeld van specificaties, gestuurd:
  • 4 februari 2021 ten bedrage van € 641,30;
  • 10 maart 2021 ten bedrage van € 2.652,93;
  • 20 september 2021 ten bedrage van € 2.593,08;
  • 4 oktober 2021 ten bedrage van € 448,32.
3.6.
[eiser] heeft € 993,00 ontvangen in verband met de aan [gedaagde 1] toegekende proceskosten. Van dit bedrag heeft [eiser] € 544,68 in mindering gebracht op de factuur van 4 februari 2021 en € 448,32 op de factuur van 4 oktober 2021.
3.7.
[gedaagde 1] heeft het restant van de factuur van 4 februari 2021, € 96,62, alsmede de facturen van 10 maart 2021 en 20 september 2021 niet betaald.
3.8.
Op 28 oktober 2021 heeft de Kredietbank [eiser] bericht dat zij een schuldregelings-overeenkomst met [gedaagde 1] heeft gesloten en heeft zij, in het kader van haar onderzoek naar de totale schuldpositie van [gedaagde 1] , [eiser] verzocht om de hoogte van de vordering op [gedaagde 1] door te geven.
3.9.
Op 17 november 2021 heeft [gedaagde 2] [eiser] gemaild. Daarin schrijft zij onder meer: “
Sinds maart 2021 behartig ik de financiële belangen van uw cliënt [gedaagde 1] hierna te noemen [gedaagde 1] . (...)In februari werd duidelijk dat [gedaagde 1] het niet ging redden en vroeg hij schuldhulpverlening aan welke in maart werd toegekend. In april heb ik alle stukken bij de Kredietbank aangeleverd (…)”.
3.10.
[eiser] heeft [gedaagde 2] en de Kredietbank op 22 november 2021 mede aansprakelijk gesteld voor het onbetaald blijven van de facturen.
3.11.
De Kredietbank heeft bij brief van 3 december 2021 aansprakelijkheid afgewezen.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure ligt de vraag voor of gedaagden kunnen worden gehouden tot betaling van (het restant van) de facturen van 4 februari 2021, 10 maart 2021 en 20 september 2021, in totaal € 5.342,63.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat overeenkomstig artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) tussen alle partijen één vonnis wordt gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
Ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
4.3.
Op grond van artikel 139 Rv wordt de vordering ten aanzien van de gedaagde tegen wie verstek is verleend, toegewezen, tenzij deze vordering de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De kantonrechter zal de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 1] en
[gedaagde 2] hierna afzonderlijk bespreken.
Ten aanzien van [gedaagde 1]
4.4.
De gevorderde hoofdsom alsmede de daarover gevorderde wettelijke rente komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen dan ook worden toegewezen.
4.5.
[eiser] maakt verder aanspraak op een vergoeding van € 642,15 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat in de aan [gedaagde 1] gestuurde aanmaningen niet het toepasselijke wettelijke tarief is vermeld. De vordering aan buitengerechtelijke incassokosten komt de kantonrechter daarom ongegrond voor zodat deze zal worden afgewezen.
4.6.
Nu ingevolge artikel 28 lid 4 van de Faillissementswet (hierna: Fw) artikel 25 lid 2 Fw niet van toepassing is, heeft dit vonnis rechtskracht tegen de boedel.
Ten aanzien van [gedaagde 2]
4.7.
[eiser] stelt dat hij recht heeft op schadevergoeding van [gedaagde 2] omdat zij onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. [eiser] stelt daartoe dat [gedaagde 2] de financiële belangen van [gedaagde 1] heeft behartigd en dat zij vanuit die rol wist dat [eiser] niet zou worden betaald, terwijl hij wel aan het werk was voor [gedaagde 1] . Door niet te verschijnen in deze procedure heeft [gedaagde 2] deze stelling niet weersproken zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. [eiser] heeft de schade berekend op het totaal van de onbetaald gebleven facturen.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat de factuur van 4 februari 2021 ziet op verrichte werkzaamheden in de periode van 26 oktober 2020 tot en met 21 januari 2021 en de factuur van 10 maart 2021 op werkzaamheden in de periode van 8 februari 2021 tot en met 4 maart 2021.
4.9.
Nu [gedaagde 2] , zoals zij in haar e-mail van 17 november 2021 aan [eiser] schrijft, sinds maart 2021 de financiële belangen van [gedaagde 1] behartigt en [gedaagde 2] daar ook in zijn aansprakelijkstelling vanuit gaat, komt de vordering de kantonrechter onrechtmatig of ongegrond voor zover deze ziet op werkzaamheden die vóór maart 2021 zijn verricht.
Dit betekent dat van de factuur van 10 maart 2021 een bedrag van € 60,50 (inclusief btw) toewijsbaar is en dat die factuur voor het overige net als de factuur van 4 februari 2021 zal worden afgewezen.
4.10.
Voor zover de gevorderde schadevergoeding ziet op de factuur van 20 september 2021 van € 2.593,08 komt dat deel van de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
4.11.
In totaal zal [gedaagde 2] dus worden veroordeeld tot betaling van € 2.653,58, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
4.12.
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt de kantonrechter het volgende. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom is het Besluit niet van toepassing en zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn, worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport BGK Integraal. Het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft geen stukken in het geding gebracht, waaruit blijkt dat daarvan in dit geval sprake is geweest. Daarmee is niet, althans onvoldoende, gesteld en onderbouwd dat daadwerkelijk verdergaande buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt voor verrichtingen als hiervoor omschreven. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. Gelet hierop komt het gevorderde aan buitengerechtelijke incassokosten de kantonrechter ongegrond voor.
Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.13.
De kantonrechter voegt ter informatie van [gedaagde 2] nog het volgende toe.
[gedaagde 1] is als opdrachtgever van [eiser] de partij bij uitstek die de vordering van [eiser] zou moeten betalen. Het is aan [gedaagde 2] om, indien zij (door dit vonnis) gedwongen tot betaling overgaat aan [eiser] , verhaal te nemen op [gedaagde 1] of om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.
Ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
4.14.
Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] is veroordeeld tot betaling van de (hierboven in rechtsoverweging 4.9. genoemde) facturen van [eiser] ten bedrage van € 2.653,58.
De gevorderde hoofdelijkheid zal daarom worden toegewezen tot dat bedrag.
4.15.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen, ieder afzonderlijk, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . De kantonrechter overweegt daarover als volgt. Omdat [eiser] drie partijen in rechte heeft betrokken en [eiser] ‘slechts’ eenmaal griffierecht van € 507,00 is verschuldigd, is zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] gehouden tot betaling van 1/3e daarvan. Verder is bij het bepalen van het toepasselijke tarief voor salaris gemachtigde rekening gehouden met de hoogte van de toegewezen hoofdsom, wat bij [gedaagde 1] meer is dan bij [gedaagde 2] . Met inachtneming van het hiervoor overwogene worden de proceskosten voor [gedaagde 1] vastgesteld op € 599,21 (bestaande uit € 119,21 aan dagvaardingskosten, € 169,00 aan griffierecht en € 311,00 aan salaris gemachtigde) en voor [gedaagde 2] op € 506,21 (bestaande uit € 119,21 aan dagvaardingskosten, € 169,00 aan griffierecht en € 218,00 aan salaris gemachtigde).
4.16.
De door [eiser] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
Ten aanzien van de Kredietbank
4.17.
[eiser] legt aan zijn vordering tegen de Kredietbank, samengevat, ten grondslag dat de Kredietbank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de Gedragscode Schuldhulpverlening, dan wel dat de Kredietbank onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
4.18.
Vast staat dat bij de Kredietbank (eerst) op 24 februari 2021 ten behoeve van
[gedaagde 1] een aanvraag voor schuldhulpverlening is ingediend. Kredietbank kan dan ook niet aansprakelijk worden gehouden voor de daarvóór door [eiser] verrichte en (deels) onbetaald gebleven werkzaamheden. Dit betekent dat van de facturen van 4 februari 2021 en 10 maart 2021 hooguit een bedrag van € 60,50 toewijsbaar zou zijn.
4.19.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat op de door de Kredietbank aan [gedaagde 1] verleende schuldhulp de ‘Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK’ zoals deze is vastgesteld in september 2017 en aangepast in maart 2020 (hierna: de Gedragscode) van toepassing is. Anders dan [eiser] kennelijk meent is in die Gedragscode niet de Wet op het financieel toezicht van toepassing verklaard op (delen van de) dienstverlening van een NVVK-lid. Om die reden kan [eiser] dan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat uit die wet een verzwaarde zorgplicht voor de Kredietbank voortvloeit.
4.20.
In artikel 17 van de Gedragscode is vermeld: “
Het doel van communicatie met schuldeisers is om schuldeisers tijdig te informeren over de situatie van de schuldenaar, zodat de schuldeiser geen extra kosten maakt en de schuldenaar geen extra schulden.Het NVVK-lid ziet er op toe dat na - toelating van een schuldenaar in de schuldhulpverlening, tijdens de looptijd van een traject in de schuldhulpverlening en bij beëindiging van een traject in de schuldhulpverlening - actief met de schuldeisers wordt gecommuniceerd. (...)
4.21.
[eiser] stelt allereerst dat voormeld artikel als een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moet worden beschouwd. De Kredietbank betwist dat.
4.22.
Artikel 6:253 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst voor een derde het recht schept een prestatie van één van partijen te vorderen of op andere wijze jegens één van hen een beroep op de overeenkomst te doen, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt. Het hiervoor genoemde artikel 17 is opgenomen in een Gedragscode en niet in een tussen [gedaagde 1] en de Kredietbank gesloten overeenkomst. Ook is niet gebleken dat [eiser] het beding heeft aanvaard, zoals artikel 6:253 lid 1 BW vereist. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter alleen al daarom van oordeel dat geen sprake is van een derdenbeding.
4.23.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de Kredietbank artikel 17 van de Gedragscode heeft geschonden zoals [eiser] stelt en de Kredietbank betwist.
4.24.
De kantonrechter oordeelt hierover het volgende. In artikel 17 van de Gedragscode is een inspanningsverplichting voor de NVVK-leden opgenomen. In de Gedragscode is niet nader omschreven op welke wijze het NVVK-lid dat moet doen, dat wordt overgelaten aan het NVVK-lid zelf. De Kredietbank heeft in randnummer 6 van haar nadere akte het volgende naar voren gebracht: “
Beleid bij de Kredietbank is dat zij de schuldeisers pas aanschrijven bij de start van een minnelijke schuldregeling. Het aanschrijven van schuldeisers na de toelating tot schuldhulpverlening doet de Kredietbank alleen bij hoge uitzondering, als:
  • er een duidelijke schuldenlijst is met kenmerken en adresgegevens, of stukken van schuldeisers met deze gegevens;
  • de situatie voldoende duidelijk en stabiel is en wij verwachten op korte termijn een schuldregeling te kunnen starten.
Met enkele schuldeisers (Belastingdienst, CJIB, Zorgverzekeraars e.d.) is een NVVK convenant afgesloten waarbij deze schuldeisers eerder worden aangeschreven, namelijk bij de start van het traject stabilisatie. Van deze schuldeisers heeft de Kredietbank de adresgegevens.
De Kredietbank heeft ter zitting toegelicht waarom schuldeisers in beginsel pas worden aangeschreven bij de start van een minnelijke schuldregeling – zoals ook in het geval van [gedaagde 1] –, namelijk omdat heel veel trajecten na toelating mislukken. Ook zijn schuldeisers vaak nog niet (volledig) in beeld.
4.25.
De kantonrechter is van oordeel dat de Kredietbank met het hiervoor beschreven beleid, in combinatie met de daarbij gegeven uitleg, op toereikende wijze invulling heeft gegeven aan haar inspanningsverplichting ex artikel 17 van de (op dat moment geldende) Gedragscode. Dat de Gedragscode vanaf 1 juni 2021 is aangescherpt, omdat vanaf die datum de bepaling -voor zover thans van belang- als volgt luidt:
“Het NVVK-lid communiceert op eigen initiatief met de schuldeisers. Die krijgen in ieder geval bericht op de volgende momenten: - Na toelating van een hulpvrager tot de schuldhulpverlening op basis van de Wgs;” ,is niet van belang voor de beoordeling van dit geschil. Vast staat immers dat
[gedaagde 1] op 25 maart 2021 is toegelaten tot de schuldhulpverlening en toen gold de aangescherpte Gedragscode nog niet. Verder is niet gesteld of gebleken dat zich in het geval van [gedaagde 1] een uitzonderingssituatie heeft voorgedaan als bedoeld in het door de Kredietbank gehanteerde beleid. Vast staat immers dat de Kredietbank op 25 maart 2021 nog niet beschikte over de adresgegevens van [eiser] . Daarvan is eerst sprake geweest óf in april 2021 (volgens de stelling van [eiser] , gebaseerd op de e-mail van [gedaagde 2] van
17 november 2021) óf op 17 juni 2021 (volgens de stelling van de Kredietbank, randnummer 6 van de conclusie van antwoord). In beide situaties -wie het gelijk dan ook aan zijn/haar zijde heeft-, is dit echter ná de peildatum van 25 maart 2021. De conclusie luidt dan ook dat naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van een schending van artikel 17 van de Gedragscode noch van onrechtmatig handelen van de Kredietbank jegens [eiser] .
4.26.
Het voorgaande betekent dat de tegen de Kredietbank ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen.
4.27.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de Kredietbank. Die kosten worden vastgesteld op € 777,50 (2,5 punt
x € 311,00) als bijdrage in het salaris van de gemachtigde.
4.28.
De Kredietbank heeft gevraagd om aan haar een bedrag van € 642,15 aan buitengerechtelijke kosten toe te kennen. De Kredietbank heeft daartoe gesteld dat door haar de nodige werkzaamheden zijn verricht die niet onder de proceskostenveroordeling vallen. Niet gesteld of gebleken is waaruit die werkzaamheden dan precies hebben bestaan. Voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten bestaat dan ook geen aanleiding.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van [gedaagde 1]
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiser] van € 2.689,05, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 december 2021 tot aan de dag van de volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van [eiser] , vastgesteld op € 599,21, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van de volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan de veroordelingen in dit vonnis heeft voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van de volledige betaling;
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van de volledige betaling;
Ten aanzien van [gedaagde 2]
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van [eiser] , vastgesteld op € 506,21, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van de volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan de veroordelingen in dit vonnis heeft voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 109,00 (half punt toepasselijk liquidatietarief) aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag van de volledige betaling;
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van de volledige betaling;
Ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, en wel zo dat als één betaalt de ander niet hoeft te betalen, tot betaling aan [eiser] van € 2.653,58, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2021 tot aan de dag van de volledige betaling;
5.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad*;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
Ten aanzien van de Kredietbank
5.9.
wijst de vorderingen af;
5.10.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van de Kredietbank, vastgesteld op € 777,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.
*
De veroordelingen zijn ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat de veroordelingen uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep zou worden gegaan tegen dit vonnis.