In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende levensonderhoud. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G.A. Nooijen-Middelkoop, verzocht om wijziging van de partnerbijdrage die de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.J. van Uitert, aan haar dient te betalen. De partijen waren van 6 mei 1989 tot 14 januari 2021 met elkaar gehuwd en hadden in een convenant afgesproken dat de man € 787,18 per maand zou betalen voor het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw stelde dat de omstandigheden zodanig waren gewijzigd dat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldeed, en vroeg om een verhoging naar € 1.234 bruto per maand.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het convenant. De man had een nieuwe baan en een hoger inkomen, maar de rechtbank oordeelde dat de financiële situatie van de man, ondanks deze wijziging, niet zodanig was dat de vrouw niet kon verwachten dat de overeenkomst ongewijzigd zou blijven. De rechtbank concludeerde dat de man voldoende draagkracht had om € 1.059 per maand te betalen, maar dat dit niet leidde tot een wijziging van de overeenkomst. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, met de overweging dat de man zijn financiële verplichtingen kon nakomen zonder dat de overeenkomst gewijzigd hoefde te worden.
De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M. van de Kraats, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. Reijerse. De vrouw kan binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.