ECLI:NL:RBZWB:2022:7192

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
8831543_E30112022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding na omgewaaide partytent met onvoldoende bewijs voor schade aan auto

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde voor schadevergoeding na een incident waarbij een partytent van gedaagde op de auto van eiseres zou zijn gewaaid. De zaak is gestart met een tussenvonnis op 30 juni 2021, waarin eiseres de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren van de schade aan haar auto, veroorzaakt door de partytent op 11 mei 2020. Eiseres heeft geprobeerd dit bewijs te leveren door schriftelijke documenten en getuigenverklaringen. Tijdens de zitting op 3 maart 2022 zijn zowel eiseres als haar echtgenoot als getuigen gehoord. Eiseres verklaarde dat de partytent op haar auto was gewaaid, terwijl gedaagde en zijn zoon verklaarden dat de tent op de grond lag en dat er geen auto van eiseres zichtbaar was op het moment dat zij de tent weer opzetten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiseres er niet in is geslaagd om voldoende bewijs te leveren voor haar stelling dat de partytent schade aan haar auto heeft veroorzaakt. De verklaring van eiseres als partijgetuige had beperkte bewijskracht en de getuigenverklaring van haar echtgenoot bood geen sterk aanvullend bewijs. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiseres met betrekking tot de schade aan de auto afgewezen, maar heeft wel de schade aan de partytent toegewezen, inclusief wettelijke rente. Eiseres heeft ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, welke zijn toegewezen op basis van voldoende onderbouwing van de incassowerkzaamheden. Uiteindelijk is gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.520,65, vermeerderd met rente, en zijn de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 8831543 CV EXPL 20-4403
vonnis d.d. 30 november 2022
inzake
[eiseres] ,
eiseres,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
gemachtigde: mr. D. Marcus, advocaat te Rijen,
tegen
[gedaagde] ,
gedaagde,
wonende te [woonplaats gedaagde]
gemachtigde: mr. W.H.F.L. Rademakers, advocaat te Dongen,

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 30 juni 2021 met de daarin genoemde stukken;
- de akte opgave schriftelijk bewijs alsmede het horen van getuigen van [eiseres] van 14 juli 2021;
- de antwoordakte van [gedaagde] van 28 juli 2021;
- het proces-verbaal getuigenverhoor van 3 maart 2022. Op deze zitting zijn [eiseres] en dhr. [getuige] (verder te noemen [getuige] ) gehoord als getuigen;
- de akte opgave getuigen en verhinderdata van [gedaagde] van 23 maart 2022;
- de akte overlegging digitale bestanden van [eiseres] van 23 maart 2022;
- het proces-verbaal contra-enquête van 7 juli 2022;
- de akte van [eiseres] van 10 augustus 2022, waarin zij aangeeft af te zien van een conclusie na (contra-)enquête;
- de akte van [gedaagde] van 10 augustus 2022, waarin hij aangeeft af te zien van een conclusie na (contra-)enquête.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 30 juni 2021 is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat de partytent van [gedaagde] op 11 mei 2020 op de auto van [eiseres] is gewaaid en schade aan de voorruit heeft veroorzaakt.
2.2.
Bij akte van 14 juli 2021 heeft [eiseres] aangegeven dit bewijs te willen leveren door middel van schriftelijk bewijs en door middel van het horen van (twee) getuigen.
2.3.
De kantonrechter heeft (nadrukkelijk) in het tussenvonnis vermeld dat, indien [eiseres] het gevraagde bewijs wilde leveren door middel van schriftelijk bewijs, [eiseres] dit bewijs uiterlijk op 14 juli 2021 diende te overleggen. Nu [eiseres] dit bewijs niet op 14 juli 2021 heeft overgelegd, zal [eiseres] niet meer worden toegelaten tot het leveren van schriftelijk bewijs en wordt [eiseres] enkel toegelaten tot het horen van de twee door haar genoemde getuigen.
2.4.
Op 3 maart 2022 heeft [eiseres] zichzelf (als partijgetuige) en haar echtgenoot, [getuige] , laten horen. Zij hebben beiden – kort samengevat – verklaard dat zij hebben gezien dat de partytent volledig over de schutting was gewaaid en (deels) op hun auto terecht was gekomen. Ook hebben zij beiden verklaard dat zij de tent samen hebben opgepakt en over de houten poort van de buurman hebben geduwd. Volgens [eiseres] was de tent in de middag van 11 mei 2020 op hun auto gewaaid.
2.5.
Op 7 juli 2022 heeft [gedaagde] zichzelf en zijn zoon, [zoon gedaagde] , laten horen.
Zij hebben beiden – kort samengevat – verklaard dat zij op 11 mei 2020 zagen dat de partytent op de grond tussen de deuren van de poort van [gedaagde] lag en dat zij op de oprit van [eiseres] geen auto van [eiseres] hebben gezien, toen zij de partytent weer opzetten. Volgens [gedaagde] had hij gezien dat de tent daar lag vóór zijn tandartsbezoek om 10.30 uur en heeft hij die na de terugweg van de tandarts weer met zijn zoon opgebouwd.
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] er, op basis van voornoemde getuigenverklaringen, niet in is geslaagd haar stelling, dat de partytent van [gedaagde] op 11 mei 2020 op de auto van [eiseres] is gewaaid en schade aan de voorruit heeft veroorzaakt, voldoende aannemelijk te maken en aldus te bewijzen. De kantonrechter baseert dit op de volgende overwegingen.
2.7.
De verklaring van [eiseres] heeft als partijgetuige een beperkte bewijskracht.
Dit houdt in dat de verklaring van een partijgetuige geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995,
NJ1997, 592, [naam 1] HR 7 april 2000,
NJ2001, 32, [naam 2] HR 13 april 2001,
NJ2002, 391, [naam 3] .
2.8.
De enkele verklaring van [getuige] kan niet worden gezien als een dergelijk sterk aanvullend bewijs. Daarbij overweegt de kantonrechter dat [getuige] op de hoofdlijnen weliswaar hetzelfde verklaart als [eiseres] , maar dat [getuige] geen specifieke/essentiële toevoegingen heeft gedaan, die de partijverklaring geloofwaardig maken. Op sommige specifieke punten heeft [getuige] juist andersluidend verklaard of verklaard niet meer precies te weten hoe het zat. Zo verklaart [getuige] dat hij denkt dat hij en [eiseres] [gedaagde] op 11 mei 2020 gebeld hadden over de tent en dat [gedaagde] toen naar huis is gekomen. [getuige] heeft hierbij verklaard dat hij niet meer weet wie gebeld heeft. [eiseres] heeft op dit punt echter verklaard dat zij op die dag (enkel) hadden aangebeld, maar dat er niet werd opengedaan en dat zij [gedaagde] niet heeft gezien die dag. De verklaringen van [eiseres] en [getuige] komen op deze punten niet met elkaar overeen, waardoor de verklaring van [getuige] geen sterk aanvullend bewijs oplevert.
2.9.
Voorts telt in de bewijswaardering mee dat [getuige] , als zijnde de echtgenoot van [eiseres] , eenzelfde belang heeft als [eiseres] bij de uitkomst van de zaak. Daarbij weegt ook mee dat [getuige] bij de mondelinge behandeling van de zaak op 6 april 2021 aanwezig is geweest. [getuige] is er voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak door de gemachtigde van [gedaagde] op gewezen dat [getuige] als eventuele getuige de zaal kon verlaten. [getuige] heeft evenwel op dat moment gezegd af te zien van verdere getuigenverklaringen en is bij de mondelinge behandeling gebleven. De kantonrechter overweegt dan ook dat de verklaring, die [getuige] uiteindelijk toch heeft afgelegd, mogelijk is beïnvloed door wat hij op de zitting heeft gehoord.
2.10.
De vorderingen ter zake van de door [eiseres] gestelde schade aan de auto – inclusief de gevorderde verklaring van recht op dit punt – worden dan ook afgewezen.
2.11.
Gelet op hetgeen hierboven en in het tussenvonnis van 30 juni 2021 (onder 4.8) is overwogen, betekent dit dat een bedrag van € 2.124,- ter zake van de schade aan de partytent wordt toegewezen.
2.12.
Over dit bedrag wordt de gevorderde wettelijke rente als niet voldoende weersproken door [gedaagde] toegewezen. De verschenen rente is tot en met 30 september 2020 berekend op € 11,14.
2.13.
[eiseres] vordert voorts een vergoeding van € 888,84, dan wel € 457,40 aan buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het besluit voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Het antwoord op deze vraag luidt dat [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is, aangezien door [eiseres] voldoende onderbouwd is aangetoond dat er meerdere incassowerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Hierbij is geen 14-dagen brief in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW vereist. Voor wat betreft de hoogte van de vergoeding wordt in beginsel wel aangesloten bij de staffel die hoort bij het Besluit voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter ziet geen aanleiding om daar in dit geval van af te wijken. Gelet op de toewijsbare hoofdsom van € 2.124,- wordt daarom een bedrag van € 385,51 (inclusief btw) toegewezen.
2.14.
Dit betekent dat in totaal een bedrag van € 2.520,65 (inclusief de btw voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten), wordt toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.124,- vanaf 1 oktober 2020 tot aan de dag van volledige betaling.
2.15.
Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade aan de paardentrailer van [eiseres] ;
veroordeelt [gedaagde] om binnen 3 dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.520,65, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.124,- vanaf 1 oktober 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.