Uitspraak
1.Het verloop van het geding
2.De verdere beoordeling
NJ1997, 592, [naam 1] HR 7 april 2000,
NJ2001, 32, [naam 2] HR 13 april 2001,
NJ2002, 391, [naam 3] .
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft eiseres een vordering ingesteld tegen gedaagde voor schadevergoeding na een incident waarbij een partytent van gedaagde op de auto van eiseres zou zijn gewaaid. De zaak is gestart met een tussenvonnis op 30 juni 2021, waarin eiseres de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren van de schade aan haar auto, veroorzaakt door de partytent op 11 mei 2020. Eiseres heeft geprobeerd dit bewijs te leveren door schriftelijke documenten en getuigenverklaringen. Tijdens de zitting op 3 maart 2022 zijn zowel eiseres als haar echtgenoot als getuigen gehoord. Eiseres verklaarde dat de partytent op haar auto was gewaaid, terwijl gedaagde en zijn zoon verklaarden dat de tent op de grond lag en dat er geen auto van eiseres zichtbaar was op het moment dat zij de tent weer opzetten.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiseres er niet in is geslaagd om voldoende bewijs te leveren voor haar stelling dat de partytent schade aan haar auto heeft veroorzaakt. De verklaring van eiseres als partijgetuige had beperkte bewijskracht en de getuigenverklaring van haar echtgenoot bood geen sterk aanvullend bewijs. De kantonrechter heeft de vorderingen van eiseres met betrekking tot de schade aan de auto afgewezen, maar heeft wel de schade aan de partytent toegewezen, inclusief wettelijke rente. Eiseres heeft ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, welke zijn toegewezen op basis van voldoende onderbouwing van de incassowerkzaamheden. Uiteindelijk is gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 2.520,65, vermeerderd met rente, en zijn de proceskosten gecompenseerd.