ECLI:NL:RBZWB:2022:7219

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3909
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar en de gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om inzage op grond van de AVG

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen, alsook tegen het besluit van 29 september 2021. Eiseres, woonachtig in Spanje, had verzocht om inzage in de dossiers van haar en haar kinderen op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar eiseres zelf niet. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang, aangezien het college inmiddels een beslissing had genomen op het bezwaar van eiseres. De rechtbank heeft het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 181,00. Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij het college het verzoek om inzage in de werkaantekeningen van de leerplichtambtenaar deels had afgewezen. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft gehandeld en dat eiseres niet heeft aangetoond dat er meer persoonsgegevens beschikbaar waren dan het college had aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3909

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , Spanje, eiseres,

(gemachtigde: mr. R.J.G. Ensink),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen (verweerder)

(gemachtigden: mr. W.C.J.M. Dankers en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college én tegen het besluit van 29 september 2021 (bestreden besluit), waarbij het college het bezwaar van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar verzoek om inzage op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) ongegrond heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college. Eiseres was niet aanwezig.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres heeft, in verband met een beroep op de vrijstelling van de verplichting om te zorgen dat haar twee kinderen als leerling van een school ingeschreven staan, contact gehad met de leerplichtambtenaar van de gemeente [plaatsnaam 2] .
2.1.
Bij brief van 22 januari 2019 heeft eiseres de leerplichtambtenaar verzocht om inzage in en een afschrift van de volledige dossiers over eiseres en haar kinderen, inclusief alle (werk)aantekeningen van mondelinge contacten en alle schriftelijke en mondelinge communicatie over eiseres en haar kinderen met derden, waaronder de gemeente [plaatsnaam 2] , de GGD en Veilig Thuis.
2.2.
Bij brief van 5 februari 2019 heeft de leerplichtambtenaar de dossiers van de kinderen verstrekt zoals ze in het jeugdvolgsysteem zijn opgenomen en heeft zij een schriftelijke uitwerking verstrekt van een telefoongesprek dat de leerplichtambtenaar op 12 januari 2017 had met een medewerker van Veilig Thuis, alsmede een overzicht van daarop volgende contacten van de leerplichtambtenaar met de Raad voor de Kinderbescherming, de GGD, de vereniging van leerplichtambtenaren, de wijkagent en het Zorg- en Veiligheidshuis. Voor zover het verzoek ziet op werkaantekeningen van de leerplichtambtenaar, is het verzoek afgewezen.
2.3.
Eiseres heeft bij het college bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 5 februari 2019.
2.4.
Op 1 juli 2019 heeft de leerplichtambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.5.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van 1 juli 2019. Dit beroep is bekend onder zaaknummer BRE 19/4291.
2.6.
Met de uitspraak van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:756) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de beslissing van 1 juli 2019 vernietigd. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de beslissing van 5 februari 2019 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vormt, omdat de leerplichtambtenaar bij het nemen van een beslissing op het AVG-verzoek niet als bestuursorgaan in de zin van de Awb kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat het bezwaarschrift van eiseres gericht was aan het college en dat het college, omdat hij daarop nog niet beslist heeft, alsnog een beslissing daarop zal moeten nemen.
2.7.
Omdat een beslissing van het college uitbleef, heeft eiseres het college bij brief van 6 juli 2021 in gebreke gesteld. Op 3 september 2021 heeft eiseres het college opnieuw in gebreke gesteld.
2.8.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen door het college op het bezwaar van eiseres.
2.9.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, de beslissing van 5 februari 2019 herroepen in die zin dat het besluit is genomen namens het college in plaats van de leerplichtambtenaar, een proceskostenvergoeding toegekend van
€ 534,- en de verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen vastgesteld op € 1.442,-. De afwijzing van het verzoek om inzage te verstrekken in de werkaantekeningen van de leerplichtambtenaar, is daarbij gehandhaafd.
2.10.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep niet tijdig beslissen mede betrekking op het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college én de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek van eiseres om inzage op grond van de AVG. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep, voor zover gericht tegen de gedeeltelijke afwijzing van het inzage-verzoek, is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroep niet tijdig beslissen
3.3.
Het beroep is aangevangen doordat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar door het college.
3.4.
Bij de rechtbank kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3.5.
Vaststaat dat ten tijde van het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, door het college nog geen besluit was genomen en dat op dat moment twee weken waren verstreken nadat het college de ingebrekestelling had ontvangen. Ten tijde van het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, was het beroep dan ook ontvankelijk.
3.6.
Nadat eiseres het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingesteld, heeft het college met het bestreden besluit alsnog beslist op het bezwaar van eiseres. De door het college verbeurde dwangsommen heeft het college daarbij bovendien op het maximumbedrag vastgesteld.
3.7.
Gelet daarop heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen.
3.8.
Wel ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in de door eiseres voor het instellen van het beroep niet tijdig beslissen gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 0,5, uitgaande van een zaak van “licht gewicht”).
3.9.
Daarnaast moet het college het griffierecht van € 181,00 aan eiseres vergoeden.
Beroep tegen het bestreden besluit
3.10.
Tussen partijen is in geschil of het college op grond van artikel 15 van de AVG verplicht was om inzage te verstrekken in de persoonlijke werkaantekeningen van de leerplichtambtenaar. Het gaat daarbij volgens eiseres in het bijzonder om:
aantekeningen of transcripties van een telefoongesprek van de leerplichtambtenaar
- met de Raad voor de Kinderbescherming op 30 januari 2017,
- met de GGD op 2 februari 2017,
- met een jurist van Ingrado op 7 maart 2017,
aantekeningen of transcripties van de gesprekken van de leerplichtambtenaar met de wijkagent en het Zorg- en Veiligheidshuis en een e-mail van de leerplichtambtenaar aan de jeugdarts van de GGD op 19 juni 2017, alsmede aantekeningen of transcripties van een daarop volgend telefoongesprek.
3.11.
Uit het bestreden besluit en de aanvullende toelichting daarop ter zitting volgt dat het college aan de afwijzing van het verzoek om inzage primair ten grondslag heeft gelegd dat eventuele (werk)aantekeningen inmiddels zijn vernietigd, zodat er reeds om die reden geen sprake kan zijn van het verstrekken van inzage daarin. Subsidiair geldt dat het inzagerecht zich niet uitstrekt tot interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van verwerkingsverantwoordelijke bevatten en die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad. De (werk)aantekeningen van de leerplichtambtenaar moeten als dergelijke interne notities worden aangemerkt, aldus het college.
3.12.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat de leerplichtambtenaar geruime tijd geleden, vermoedelijk in 2017/2018, wegens ziekte is uitgevallen en inmiddels al een aantal jaren niet meer bij de gemeente [plaatsnaam 2] werkt. Het onderzoek naar de van eiseres en haar kinderen verwerkte persoonsgegevens is destijds uitgevoerd door de toenmalige privacy-officer van de gemeente. De informatie die in de zaaksystemen en bij individuele collega’s is aangetroffen is beoordeeld en voor zover er daarin sprake was van verwerking van persoonsgegevens is daarin inzage gegeven. Meer of andere persoonsgegevens zijn er niet aangetroffen. Daarbij geldt dat notities die medewerkers voor zichzelf maken, niet in het zaaksysteem worden opgeslagen. Zulke notities zijn ook niet meer aangetroffen. De mailaccounts van collega’s die uit dienst gaan worden kort na vertrek van de mailserver gewist in het kader van de bescherming van de persoonsgegevens.
3.13.
Gelet op deze toelichting acht de rechtbank de mededeling van het college dat de door eiseres genoemde documenten niet (meer) aanwezig zijn en er niet méér persoonsgegevens aanwezig zijn, niet ongeloofwaardig.
3.14.
Als het bestuursorgaan onderzoek naar de persoonsgegevens heeft gedaan en zijn standpunt dat er niet meer persoonsgegevens zijn niet ongeloofwaardig voorkomt, dient -zoals volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] - degene die stelt dat er méér persoonsgegevens moeten zijn dat aannemelijk te maken. Eiseres is daar naar het oordeel van de rechtbank niet is geslaagd. Zij heeft volstaan met de enkele mededeling dat niet aannemelijk is dat de werkaantekeningen en de e-mail zijn vernietigd of gewist, zonder nadere onderbouwing.
3.15.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het college het verzoek om inzage in de persoonsgegevens op goede gronden deels heeft afgewezen. Gelet daarop behoeft het standpunt van het college, dat ook als de werkaantekeningen nog beschikbaar waren daarin vanwege de aard van deze aantekeningen geen inzage hoefde te worden gegeven, geen bespreking meer.
3.16.
Eiseres heeft aangevoerd dat het college het verzoek had moeten doorsturen naar andere bestuursorganen voor zover de informatie daar berustte. Daarbij heeft eiseres gewezen op artikel 2:3, eerste lid van de Awb. Voor zover het verzoek zag op de e-mail van 19 juni 2017 had het college het verzoek volgens eiseres op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Awb moeten retourneren, en daarbij mededeling moeten doen van de mogelijkheid dat de e-mail nog wél bij de GGD berustte.
3.17.
De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Gelet op de aard van de informatie -persoonlijke (werk)aantekeningen die niet in het zaaksysteem zijn opgeslagen- acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de informatie bij andere bestuursorganen dan het college zou berusten, nog daargelaten dat eiseres niet heeft gespecificeerd bij welke bestuursorganen de informatie zou berusten. Er was dan ook geen sprake van een situatie van een verzoek tot behandeling waarvan
kennelijkeen ander bestuursorgaan bevoegd was, als bedoeld in artikel 2:3, eerste lid, van de Awb. Er was naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2:3, tweede lid, van de Awb. Dat de informatie waarom eiseres heeft verzocht mogelijk bij de GGD zou berusten, laat onverlet dat het verzoek waarmee eiseres om inzage in haar persoonsgegevens verzocht bestemd was voor het college, terwijl de verplichting voor bestuursorganen om op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Awb terug te sturen naar de afzender enkel geldt voor geschriften die niet voor het bestuursorgaan bestemd zijn.
3.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een (verdere) proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres in verband met het beroep tegen het niet tijdig beslissen tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en
mr. S.A.M.L. van de Sande, leden, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, op
30 november 2022, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 1, eerste lid, van de AVG luidt als volgt:
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder “persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
Artikel 15, eerste, derde en vierde lid, van de AVG luidt als volgt:
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. de verwerkingsdoeleinden;
b. de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c. de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. (…)
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 2:3 van de Awb luidt als volgt:
1. Het bestuursorgaan zendt geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
2. Het bestuursorgaan zendt geschriften die niet voor hem bestemd zijn en die ook niet worden doorgezonden, zo spoedig mogelijk terug aan de afzender.

Voetnoten

1.artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
2.artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Awb
3.Onder andere de uitspraak van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1519