Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beslissing
de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen V.o.f. [verdachte]. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak zo aanzienlijk was, namelijk 68 maanden, dat dit niet enkel door strafvermindering kon worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukte dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden. De officier van justitie had zelf de niet-ontvankelijkheid gevorderd, en er was een afdoeningsvoorstel gedaan waar verdachte vrijwillig mee instemde, wat ook een rol speelde in de beslissing van de rechtbank.
De zaak werd behandeld op de zitting van 21 november 2022, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank constateerde dat de vertraging in de procedure niet aan de verdediging te wijten was, maar aan het stilzitten van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in deze zaak in zeer aanzienlijke mate was overschreden, en dat dit leidde tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging van verdachte. De beslissing van de rechtbank is genomen met inachtneming van de relevante feiten en omstandigheden, en de rechtbank heeft de belangen van verdachte zwaar laten wegen in haar oordeel.