ECLI:NL:RBZWB:2022:7237

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
9651605 \ CV EXPL 22-271
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een paard met non-conformiteit en ontbinding van de koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en gedaagden over de koop van een paard. [Eiseres] had op 25 juni 2021 een paard gekocht voor € 50.000,00, maar na aflevering bleek het paard niet geschikt voor de sport, wat leidde tot een geschil over de non-conformiteit van het paard. [Eiseres] vorderde ontbinding van de koopovereenkomst op grond van dwaling en non-conformiteit, en stelde dat het paard bij aflevering al niet voldeed aan de koopovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de non-conformiteit binnen zes maanden na aflevering was geconstateerd, waardoor het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW van toepassing was. De rechter verklaarde dat [eiseres] de koopovereenkomst rechtsgeldig had ontbonden en gedaagden hoofdelijk veroordeelde tot restitutie van de koopsom van € 50.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden gedaagden veroordeeld tot schadevergoeding voor de kosten die [eiseres] had gemaakt in verband met het paard, waaronder stalling en dierenartskosten. De vorderingen van gedaagden in reconventie werden afgewezen, en de kantonrechter oordeelde dat de conservatoire beslagen van [eiseres] niet opgeheven hoefden te worden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Middelburg
zaak/rolnr.: 9651605 \ CV EXPL 22-271
vonnis d.d. 23 november 2022
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. L.M. Schelstraete en mr. C.J.M. Bongers,
tegen

1.Maatschap [gedaagde 1] ,

gevestigd te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de maatschap,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats 2] ,
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats 2] ,

6. [gedaagde 6] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 6] ,
hierna gezamenlijk te noemen in mannelijk meervoud: gedaagden,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. S.A. Wensing.

1.Het verloop van het geding

in conventie en in reconventie:
1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 4 mei 2022
de conclusie van antwoord in reconventie
de brief van gedaagden met producties 8 tot en met 12
e akte overlegging producties tevens akte wijziging eis van [eiseres] met producties 15 tot en met 20
de brief van [eiseres] met producties 21 tot en met 41.
1.2.
Op 20 oktober 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling hun standpunten nader toegelicht. De griffier heeft tijdens de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt. De gemachtigden van [eiseres] en de gemachtigde van gedaagden hebben tevens spreekaantekeningen overgelegd. Na het sluiten van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

in conventie en in reconventie:
2.1.
Op 25 juni 2021 heeft [eiseres] een paard genaamd [paard] (hierna: het paard) gekocht voor een bedrag van € 50.000,00. Voor deze koop hebben [eiseres] en [gedaagde 2] een koopovereenkomst getekend waarin, voor zover van belang, het volgende staat:

(10) Verkoper verklaart dat het paard geschikt is voor het doel waarvoor het is aangeschaft, te weten sport.
2.2.
[eiseres] heeft ten behoeve van de koopprijs op 25 juni 2021 een bedrag van € 25.000,00 overgemaakt naar [gedaagde 6] en op 26 juni 2021 een bedrag van € 25.000,00 overgemaakt naar de rekening van de maatschap. Ook heeft [eiseres] een bedrag van € 5.000,00 als commissie aan dhr. [naam 1] voldaan.
2.3.
Op 25 juni 2021 is het paard aan [eiseres] geleverd.
2.4.
Op 12 oktober 2021 is het paard onderzocht door [dokter 1] . In haar verslag staat, onder meer, het volgende:

Klinische bevindingen:
(…)
Monsteren:
Licht neurologisch afwijkend, wat hypometrisch achter. Zij maakt regelmatig bij overgang van draf naar stap tactfouten en vertraagde beweging achter, soms knuckling in de kogels, soms duidelijk hypometrisch. Kruisreflexen zijn niet vertraagd.
Geen centrale neurologische afwijkingen.
Op zachte volte start ze met een beweginskreupelheid van LV op rechtervolte en vice versa.
Diagnose:
-
Lichte ataxie, graad 1 uit 5, verdacht van CVSM.
2.5.
Op 18 oktober 2021 is het paard bij Dierenhospitaal Visdonk onderzocht door [dokter 2] door een klinisch en neurologisch onderzoek en craniale zenuw testen. In het verslag hiervan staat, voor zover van belang, het volgende:

Conclusie: paard heeft een ataxieklacht die neuroanatomisch gelinkt kan worden aan de cervicale halsregio. De bewegingskreupelheid kan mogelijk vanuit de plexus brachialis of uittredende zenuwen verklaard worden.
2.6.
Op 1 november 2021 heeft [eiseres] een CT scan uit laten voeren bij Visdonk.
2.7.
Op 18 november 2021 heeft [eiseres] het paard bij Via Nova aangeboden voor een CT scan van de hals door [dokter 3] . Hierbij was [dokter 2] aanwezig. In het verslag van dit onderzoek staat, onder andere, het volgende:

Conclusie:
Hals:
Duidelijke hypertrofie/osteoarthrose van het linker facetgewricht van C6-C7 met duidelijke vernauwing van het linker foramen intervertebrale met contact tussen het ventrale deel van het facetgewricht en het dorsolaterale caudale deel van het wervellichaam van C6 en mogelijks milde laterale compressie van de subarachoidale ruimte thv C6-C7 aan de linkerzijde. Gas in het linker facetgewricht, compatibel met vacuum fenomeen of een recente intra-articulaire inspuiting.
Matige hypertrofie/osteoarthrose van het rechter facetgewricht van C6-C7 met milde vernauwing van het rechter foramen intevertebrale.
Milde osteoarthrose van de facetgewrichten van C3-C4, C4-C5 en C5-C6.
Zeer milde dorsale subluxatie thv C3-C4, wellicht niet van klinisch belang.
Milde enthesopathie van de nekband.
Unilaterale transpositie van het ventrale deel van de rechter processus transversus from C6 to C7.
Opmerking:
De veranderingen thv de facetgewrichten, en dan met name het linker facetgewricht van C6-C7, zijn oudere letsels, mogelijks geheel of gedeeltelijk ontstaan tijdens de groei van het paard, en tonen geen tekenen van een recent actief proces. Dit type letsel kan voorbeenkreupelheden veroorzaken, stijfheid in de hals en mogelijks ook ataxtie.
2.8.
Op 9 december 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] een brief aan gedaagden gestuurd waarin, voor zover van belang, het volgende staat:
“(…)
Het moge duidelijk zijn dat een paard met ataxie en/of een bewegingskreupelheid niet bereden kan worden en niet in de sport kan worden uitgebracht. Nu het Paard niet geschikt is om te berijden, laat staan om in de sport uit te brengen, beantwoordt het Paard niet aan de koopovereenkomst.
Nu er sprake is van consumentenkoop en de problematiek van het Paard zich binnen zes maanden na aflevering heeft geopenbaard, is het bewijsvermoeden van art. 7:18 lid 2 BW van toepassing en wordt vermoed dat het Paard reeds bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde.
Tevens is cliënte van mening dat er sprake is van (wederzijdse) dwaling nu 1) haar is voorgehouden dat het Paard gezond zou zijn, hetgeen niet het geval blijkt te zijn; en 2) in de koopovereenkomst is opgenomen dat het Paard geschikt is voor de sport en ook dit niet het geval blijkt te zijn. Indien cliënte van het voorgaande op de hoogte zou zijn geweest en dus een juiste voorstelling van zaken zou hebben gehad, zou zij de koopovereenkomst niet hebben gesloten.
(…)
Cliënte is van mening dat herstel niet mogelijk is en het Paard aldus blijvend ongeschikt is, hetgeen de ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigt. Voor zover u van mening mocht zijn dat er geen sprake is van een blijvende onmogelijkheid tot nakoming uwerzijds, biedt cliënt u hierbij de mogelijkheid om de bij het Paard gebleken gebreken te doen verhelpen,uiterlijk binnen veertien dagen na heden.U dient dit schrijven dan ook tevens als een ingebrekestelling en sommatie tot herstel van uw wanprestatie te beschouwen. Bij gebreke van herstel van de bij het Paard geconstateerde gebreken binnen de gestelde termijn bent u jegens cliënte in verzuim, voor zover überhaupt rechtens vereist.
Cliënte ontbindt reeds nu voor alsdan buitengerechtelijk de koopovereenkomst met u en sommeert u voor alsdan het Paard retour te nemen en om gelijktijdig de door cliënte aan u betaalde koopsom terug te betalen en de schade die cliënte tot op heden heeft geleden te vergoeden door middel van het overmaken van een bedrag van in totaal€ 58.247,56(…)uiterlijk binnen 14 dagen na heden,bij gebreke waarvan cliënte u, voor zoveel nodig, in gebreke stelt en u met onmiddellijke ingang de wettelijke rente aanzegt.
Subsidiair roept cliënte reeds nu voor alsdan de vernietiging van de koopovereenkomst in op grond van dwaling.”
2.9.
[eiseres] heeft op 30 december 2021 de voorzieningenrechter verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag op (het onverdeelde aandeel in) onroerende zaken van gedaagden in Nederland. Dit verlof is verleend. Op 31 december 2021 is beslag gelegd op alle (onverdeelde aandelen in) onroerende zaken waarvoor verlof is verleend.

3.Het geschil

in conventie:
3.1.
[eiseres] vordert na vermeerdering van eis:
primair
te verklaren voor recht dat [eiseres] de op of omstreeks 25 juni 2021 ter zake het [paard] gesloten koopovereenkomst met de maatschap en [gedaagde 6] op 9 december 2021 dan wel per datum dagvaarding rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft vernietigd althans deze te vernietigen op grond van dwaling;
subsidiair
te verklaren voor recht dat [eiseres] de op of omstreeks 25 juni 2021 ter zake het [paard] gesloten koopovereenkomst met de maatschap en [gedaagde 6] op 9 december 2021 dan wel per datum dagvaarding rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden althans deze te ontbinden op grond van non-conformiteit;
zowel primair als subsidiair
gedaagden hoofdelijk:
  • te veroordelen tot betaling aan [eiseres] binnen 7 dagen na dit vonnis van een bedrag van € 50.000,00, zijnde restitutie van de door [eiseres] voor het [paard] betaalde koopsom, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • te gebieden om binnen een termijn van zeven dagen na restitutie van de betaalde koopsom van € 50.000,00 vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente, het paard bij [eiseres] op te halen en weer in bezit te nemen, zulks op straffe van een dwangsom;
  • te veroordelen om aan [eiseres] binnen 7 dagen na dit vonnis een bedrag te voldoen van € 21.184,20 + PM zijnde de vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • te veroordelen om aan [eiseres] aan buitengerechtelijke incassokosten te voldoen een bedrag van € 1.486,84, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe
primairdat de koopovereenkomst vernietigd is op grond van dwaling dan wel vernietigd dient te worden. Gedaagden hebben aan [eiseres] onjuiste mededelingen gedaan als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a BW. Ook hebben gedaagden ten onrechte relevante informatie onthouden als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Indien [eiseres] een juiste voorstelling van zaken zou hebben gehad en van de gebreken op de hoogte zou zijn geweest, zou zij de koopovereenkomst niet hebben gesloten. Voor zover gedaagden betogen van de gebreken niet op de hoogte te zijn geweest, doet [eiseres] een beroep op wederzijdse dwaling ex artikel 6:228 lid 1 sub c BW. Het beroep op dwaling heeft zij ook gedaan in de brief van 9 december 2021 waarin zij de vernietiging van de koopovereenkomst heeft ingeroepen. De koopsom is hierdoor onverschuldigd aan gedaagden betaald en dient aan [eiseres] te worden terugbetaald. Ook is sprake van ongerechtvaardigde verrijking in de zin van artikel 6:212 BW als gevolg waarvan gedaagden de door [eiseres] geleden schade dienen te vergoeden.
Subsidiairstelt [eiseres] dat sprake is van een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 BW, aangezien gedaagden bij de verkoop van het paard handelden in het kader van hun beroeps-, handels- en bedrijfsactiviteiten en [eiseres] een natuurlijk persoon is en handelde voor doeleinden buiten haar bedrijfs- en beroepsactiviteit. Gedaagden hebben het paard aan [eiseres] verkocht als geschikt om mee deel te nemen aan dressuurwedstrijden op hoog niveau, zoals ook blijkt uit artikel 10 van de koopovereenkomst. Daarbij is door [gedaagde 2] medegedeeld dat het paard zeer recent röntgenologisch was gekeurd, goed was bevonden en gezond was. Door de geconstateerde hypertrofie/osteoarthrose, de ataxie en de kreupelheid die het paard daardoor vertoont, is het paard niet geschikt om bereden te worden dan wel om in de sport te worden uitgebracht. Het paard beantwoordt daardoor niet aan de koopovereenkomst. Deze afwijking heeft zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering geopenbaard, waardoor conform artikel 7:18 lid 2 BW wordt vermoed dat het gebrek al aanwezig was ten tijde van de levering. Nakoming is blijvend onmogelijk en voor zover wel verzuim is vereist, zijn gedaagden naar aanleiding van de brief van 9 december 2021 in verzuim komen te verkeren. Dit levert een grond op voor ontbinding van de koopovereenkomst, waartoe de gemachtigden van [eiseres] bij brief van 9 december 2021 zijn overgegaan. Op grond van artikel 6:271 BW zijn gedaagden gehouden de koopsom van € 50.000,00 aan [eiseres] te restitueren en om het paard weer in bezit te nemen. Gedaagden zijn tevens gehouden de door [eiseres] als gevolg van hun tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst geleden en nog te lijden schade te vergoeden.
3.3.
Gedaagden concluderen tot afwijzing van de vordering van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
De koop is gesloten tussen [eiseres] als koper en [gedaagde 2] in privé als verkoper. Hierom zijn [gedaagde 6] , de maatschap en gedaagde 3 tot en met 5 ten onrechte in deze procedure betrokken. Ook is geen sprake van een consumentenkoop.
[eiseres] heeft haar onderzoeksplicht verzaakt en daarnaast het vermeende gebrek niet tijdig aan gedaagden gemeld, waardoor aan [eiseres] geen recht meer toekomt.
[eiseres] heeft het paard aanvaard in de conditie waarin het zich ten tijde van de levering bevond en het paard had ten tijde van de levering geen ataxie. Dit kan ook niet voortvloeien uit het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW. Er kan geen ontstaansmoment worden vastgesteld, nu ataxie niet kan worden geantedateerd en op elk moment kan ontstaan.
In het geval de koopovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden, dient de hieruit voortvloeiende schade voor rekening van [eiseres] te komen.
Van dwaling is evenmin sprake. Immers heeft [gedaagde 2] geen inlichtingen aan [eiseres] verstrekt die onjuist zouden zijn, ook heeft [gedaagde 2] geen informatie verzwegen en partijen zijn van dezelfde feiten uitgegaan.
De schade kan niet toegekend worden op grond van wanprestatie, nu niet is voldaan aan het toerekeningsvereiste, de relativiteit en de causaliteit. Ook is er geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking.
in reconventie:
3.4.
Gedaagden vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen tot opheffing van de door haar gelegde conservatoire beslagen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.5.
Gedaagden stellen hiertoe dat aan [eiseres] geen enkel vorderingsrecht toekomt, waardoor de grondslag voor het leggen van conservatoire beslagen ontbreekt en het beslag op grond van artikel 705 lid 2 Rv moet worden opgeheven. Ook hebben gedaagden belang bij opheffing van de door [eiseres] gelegde beslagen.
3.6.
[eiseres] voert verweer. Aan haar komt wel degelijk een vorderingsrecht toe, waardoor niet is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door [eiseres] ingeroepen recht. Er is dan ook geen grond voor de opheffing van de door [eiseres] gelegde conservatoire beslagen. Tevens zijn aan de zijde van gedaagden geen zwaarwegende gronden aanwezig voor de opheffing van de beslagen.

4.De beoordeling

in conventie:
4.1
In het tussenvonnis van 4 mei 2022 heeft de kantonrechter geoordeeld dat naar haar voorlopig oordeel sprake is van een consumentenkoop tussen partijen en dat daarom de kantonrechter bevoegd is. Tijdens de mondelinge behandeling en in de daaraan voorafgaand overgelegde stukken zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die nopen tot een ander oordeel dan hetgeen in het tussenvonnis is geoordeeld. Hierom ziet de kantonrechter geen reden om terug te komen van dit voorlopige oordeel.
4.2.
Partijen zijn in geschil over de vraag met wie [eiseres] de koopovereenkomst heeft gesloten. Vast staat dat de koopovereenkomst is getekend door [gedaagde 2] als verkoper. Ook is niet in geschil dat [eiseres] voor de verkoopprijs een bedrag van € 25.000,00 heeft voldaan aan [gedaagde 6] en een bedrag van € 25.000,00 heeft voldaan aan de maatschap. Tevens zijn partijen het erover eens dat [gedaagde 6] aanwezig was bij de bezichtiging en het proefrijden van het paard en vervolgens mee is gereden naar de locatie van de maatschap, waar de koopovereenkomst – na het uitprinten door en in aanwezigheid van [gedaagde 3] – is ondertekend. Daarbij heeft [gedaagde 2] in een van de overgelegde telefoongesprekken genoemd dat [gedaagde 6] voor de helft eigenaar is van het paard. Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde 6] ook als verkopende partij aan is te merken.
4.3.
Uit voornoemde omstandigheden blijkt naar het oordeel van de kantonrechter eveneens dat de maatschap verkopende partij was en dat [gedaagde 2] bij ondertekening van de overeenkomst heeft gehandeld in de hoedanigheid van maat van de maatschap. Door de maatschap is aangevoerd dat het bedrag op haar rekening is gestort, omdat er nog enige verrekening diende plaats te vinden. Dit is betwist door [eiseres] en bovendien heeft de maatschap dit niet onderbouwd met stukken, waardoor aan deze stelling voorbij wordt gegaan. De kantonrechter neemt bij het voorgaande ook in aanmerking dat uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt dat de maatschap zich onder meer bezighoudt met het fokken en houden van paarden en ezels. Tevens is erkend dat [naam stal] zich voor 9 december 2021 (dus ten tijde van de verkoop van het paard) op Instagram en Facebook profileerde als “Fokkerij van dressuur en springpaarden – In en verkoop – Zadelmak maken – Betuigen – Uitbrengen in de sport – Ring en sjezenrijden”.
4.4.
Gedaagden hebben voorts een beroep gedaan op de klachtplicht. Hoewel [eiseres] heeft verklaard dat het paard al een dag na aankoop anders voelde onder het zadel, heeft zij gesteld dat zij pas op de hoogte was van het gestelde gebrek nadat zij het paard veterinair had laten onderzoeken in oktober en november 2021. Hierna heeft zij gedaagden van de problematiek in kennis gesteld, wat ook door gedaagden is erkend. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiseres] tijdig heeft geklaagd bij gedaagden. Het beroep op de klachtplicht slaagt dan ook niet.
4.5.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat het paard niet aan de koopovereenkomst beantwoordt in de zin van artikel 7:17 lid 2 BW. Daartoe overweegt zij het volgende. [dokter 1] heeft op basis van, onder andere, haar klinische bevindingen het paard gediagnostiseerd met lichte ataxie, graad 1 uit 5. Na klinisch en neurologisch onderzoek en craniale zenuw testen heeft [dokter 2] geconcludeerd dat het paard een ataxieklacht heeft. Van een paard dat enige tijd daarvoor nog uitkwam in de ZZ-licht klasse mocht niet worden verwacht dat het paard deze ataxieklachten had. Een paard met deze klachten is namelijk niet geschikt voor de sport, laat staan voor de hoge dressuursport, terwijl partijen in artikel 10 van de koopovereenkomst zijn overeengekomen dat het paard geschikt is voor de sport. Daarbij hebben gedaagden niet betwist dat voorafgaand aan de koop de mededeling aan [eiseres] is gedaan dat het paard röntgenologisch gekeurd, goed bevonden en gezond was. Dat door [dokter 3] van Via Nova is opgemerkt dat dit type letsel voorbeenkreupelheden, stijfheid in de hals en mogelijks ook ataxie
kanveroorzaken, doet hier – gelet op hetgeen [dokter 1] en [dokter 2] hebben geconcludeerd en de klachten die [dokter 3] heeft omschreven – niet aan af.
4.6.
Het verweer van gedaagden dat [eiseres] een onderzoeksplicht had en deze heeft verzaakt, slaagt niet. De gemachtigde van gedaagden heeft immers verklaard dat uit de keuring geen bijzonderheden waren gekomen. Mede nu voorafgaand aan de koop aan [eiseres] was medegedeeld dat het paard röntgenologisch was gekeurd, niets mankeerde, gezond zou zijn en geschikt voor het aankoopdoel, kan de onderzoeksplicht niet aan [eiseres] worden tegengeworpen.
4.7.
Deze afwijking met het overeengekomene heeft zich binnen zes maanden na aflevering geopenbaard. Hierdoor wordt vermoed dat de non-conformiteit bij aflevering al bestond (artikel 7:18 lid 2 BW (oud)). Anders dan gedaagden stellen, staat het feit dat sprake is van een dier niet zonder meer aan de toepassing van het bewijsvermoeden in de weg. De stelplicht en bewijslast van de tenzij-formulering rust op gedaagden. Het is dan ook aan gedaagden om bewijs van het tegendeel te leveren. Hiervoor is vereist dat gedaagden aantonen dat het gebrek een gevolg is van of zijn oorsprong vindt in een handelen of nalaten dat dateert van na de aflevering. Hoewel gedaagden meerdere stukken hebben overgelegd dat het paard tot kort voor de levering geen problemen had, hebben zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld dat het gebrek een gevolg is van of zijn oorsprong vindt in een handelen of nalaten na de aflevering. Nu hiervoor onvoldoende is gesteld, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Hierdoor is vast komen te staan dat ten tijde van de levering het paard niet aan de overeenkomst beantwoordde.
4.8.
In de brief van 9 december 2021 heeft [eiseres] primair een beroep gedaan op ontbinding van de koopovereenkomst. Hiertoe was zij – gezien het voorgaande – gerechtigd ingevolge artikel 7:22 lid 1 sub a BW jo. lid 2 (oud), aangezien herstel en vervanging onmogelijk was. Met deze brief is de koopovereenkomst ontbonden en niet vernietigd, nu vernietiging hierin subsidiair is aangevoerd. De door [eiseres] verzochte verklaring voor recht zoals in deze procedure primair gevorderd, zijnde dat de koopovereenkomst is vernietigd met de brief van 9 december 2021, wordt daarom afgewezen.
4.9.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat [eiseres] onvoldoende gesteld heeft ten aanzien van de dwaling. Dit geldt voor zowel het doen van onjuiste mededelingen door gedaagden als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a BW, het ten onrechte onthouden van relevante informatie als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub b BW als voor wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 onder c BW. Het primaire gevorderde wordt daarom afgewezen.
4.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de kantonrechter de verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden op 9 december 2021, zoals in deze procedure subsidiair gevorderd, afgeven. De ontbinding heeft partijen bevrijd van de uit de koopovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Voor zover deze reeds waren nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties. Toegepast op het onderhavige geval betekent dit dat [eiseres] het paard zal moeten teruggeven aan gedaagden en dat gedaagden gehouden zijn om aan [eiseres] de koopprijs van € 50.000,00 te retourneren. De vorderingen van [eiseres] hieromtrent worden dan ook toegewezen. Evenals de over voornoemd bedrag gevorderde wettelijke rente en wel vanaf 23 december 2021 (gelet op de 14 dagen termijn in de brief van 9 december 2021). De door [eiseres] gevorderde dwangsom wordt gematigd op de wijze zoals onder de beslissing bepaald en hier zal een maximum aan worden verbonden.
4.11.
[eiseres] vordert vergoeding van door haar geleden schade. [eiseres] komt op basis van artikel 6:277 BW vergoeding toe van de schade die zij heeft geleden doordat geen wederzijdse nakoming heeft plaatsgevonden, maar ontbinding wegens de tekortkoming aan de zijde van gedaagden. Op die grond komt voor vergoeding in aanmerking het verschil in de vermogenssituatie bij onberispelijke nakoming enerzijds en de vermogenssituatie bij ontbinding zonder schadevergoeding, na afwikkeling van de restitutieverplichtingen anderzijds.
4.12.
De kantonrechter overweegt ten aanzien van deze grondslag als volgt.
De stallingskosten tot en met december 2021 en de kosten voor de hoefsmid op 23 november 2021 komen naar het oordeel van de kantonrechter niet voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten had [eiseres] ook moeten dragen bij onberispelijke nakoming van de koopovereenkomst.
De kosten voor het vervoer van het paard naar de dierenkliniek ten bedrage van € 1.939,00 en de gevorderde kosten voor de dierenarts ten bedrage van € 2.993,34 voor de periode voor 9 december 2021 kunnen met inachtneming van het voorgaande als niet onredelijk en onweersproken worden toegewezen.
Ter zitting is duidelijk gesteld – en door [gedaagde 2] niet weersproken – dat het paard niet getraind zou zijn bij een professionele trainer als zij aan de overeenkomst had voldaan. Hierdoor komt deze kostenpost ten bedrage van € 1.553,06 wel voor vergoeding in aanmerking.
Ter zitting is eveneens toegelicht waarom de kosten voor het zadel ten bedrage van
€ 4.314,95 dienen te worden vergoed door [gedaagde 2] en als schade aangemerkt dienen te worden. Nu het zadel niet was gekocht als gedaagden de overeenkomst behoorlijk waren nagekomen en dit niet is weersproken door gedaagden, wordt ook dit bedrag als schade toegewezen.
De kantonrechter kwalificeert de commissie die [eiseres] aan [naam 1] heeft betaald ten bedrage van € 5.000,00 eveneens als schade in de zin van artikel 6:277 BW.
Voornoemde posten bij elkaar opgeteld betreft dit een bedrag van € 15.800,35.
4.13.
Voor de kosten die gemaakt zijn na 9 december 2021 geldt het volgende. Deze kosten zijn toewijsbaar op basis van ongerechtvaardigde verrijking. Immers hadden gedaagden na deze datum het paard terug moeten nemen. Nu zij dat niet hebben gedaan, heeft [eiseres] kosten moeten maken voor de verzorging, het vervoer en stalling van het paard. Hierdoor is [eiseres] verarmd. Nu gedaagden kosten hebben bespaard doordat gedaagden het paard niet terug hebben genomen, hebben zij nadeel afgewend en daarmee zijn zij, in tegenstelling tot hetgeen zij aanvoeren, verrijkt. De verrijking van gedaagden en verarming van [eiseres] kent een causaal verband en is – gezien de ontbinding van de koopovereenkomst – ongerechtvaardigd. Gedaagden zijn slechts verplicht de schade te vergoeding tot het bedrag van hun verrijking, maar niet gesteld of gebleken is wat dat bedrag dan zou zijn. De kantonrechter is daarom van oordeel dat gedaagden de volgende kostenposten aan schadevergoeding zijn verschuldigd:
- Stalling paard [naam dressuurstal] € 900,00
(januari tot en met 7 april 2022)
- Stalling paard [naam paardenhotel] € 2.255,00
(7 april tot en met oktober 2022)
  • Vervoer paard € 150,00
  • Dierenarts € 68,85
  • Hoefbeslag (5x) € 550,00
Totaal € 3.923,85
4.14.
[eiseres] heeft de schadeposten pro memorie gevorderd, aangezien de kosten blijven oplopen zolang het paard bij [eiseres] verblijft en gedaagden niet hebben voldaan aan hun terugnameplicht. De kantonrechter zal de nog te maken stallingskosten en kosten voor het hoefbeslag toewijzen tot de dag waarop het paard is teruggeleverd.
4.15.
De wettelijke rente over voornoemde bedragen zal als onweersproken worden toegewezen vanaf de dag van verzuim, zoals gespecificeerd in het dictum.
4.16.
Nu gedaagden in verzuim zijn en [eiseres] en haar gemachtigde buitengerechtelijke incassohandelingen hebben verricht waartoe zij in redelijkheid konden overgaan, zijn gedaagden buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden. De vordering tot vergoeding van deze kosten wordt toegewezen voor een bedrag van € 1.472,24 welk bedrag is berekend volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. De gevorderde wettelijke rente hierover wordt als niet weersproken toegewezen.
4.17.
Gedaagden worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Nu uit het voorgaande blijkt dat het beslag niet nietig, onnodig of onrechtmatig was, kan [eiseres] ook de kosten van het beslag van 31 december 2021 van gedaagden terugvorderen op grond van artikel 706 Rv. Hierom worden de proceskosten aan de kant van [eiseres] tot op heden begroot op:
griffierecht € 693,00
explootkosten € 518,26
salaris gemachtigde (2 punten à € 748,00) € 1.496,00
salaris gemachtigde beslag € 508,00
beslagkosten € 1.288,98
totaal € 4.504,24.
4.18.
De nakosten – en de wettelijke rente daarover – zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.
4.19.
Gelet op de ondeelbaarheid van de prestatie en nu hiertegen geen verweer is gevoerd, worden de hiervoor genoemde veroordelingen – zoals verzocht – hoofdelijk toegewezen.
4.20.
Aangezien er thans een eindbeschikking wordt gewezen, is tussentijds appel – zoals verzocht door de gemachtigde van gedaagden – niet aan de orde.
in reconventie:
4.21.
Nu in het voorgaande de vordering van [eiseres] is toegewezen, is niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Hierom wordt de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen.
4.22.
Gedaagden zullen als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op een bedrag van
€ 748,00 (1 punt van het liquidatietarief à € 748,00).
4.23.
De nakosten – en de wettelijke rente daarover – zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
verklaart voor recht dat [eiseres] de op of omstreeks 25 juni 2021 ter zake het [paard] gesloten koopovereenkomst met de maatschap en [gedaagde 6] op 9 december 2021 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden;
veroordeelt gedaagden, hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] binnen 7 dagen na dit vonnis te betalen een bedrag van € 50.000,00, zijnde de restitutie van de door [eiseres] voor het [paard] betaalde koopsom, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van verzuim zijnde 23 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
gebiedt gedaagden om binnen een termijn van zeven dagen na restitutie aan [eiseres] van de door haar voor het [paard] betaalde koopsom van € 50.000,00, vermeerderd met de verschuldigde wettelijke rente, het paard bij [eiseres] op te halen en weer in bezit te nemen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat gedaagden in gebreke blijven tot een maximum van € 10.000,00 aan verbeurde dwangsommen is bereikt;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] binnen 7 dagen na dit vonnis te betalen een bedrag van € 19.724,20, zijnde de vergoeding voor de door [eiseres] geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van verzuim zijnde 23 december 2021 voor een bedrag van € 15.800,35 en 20 oktober 2022 voor een bedrag van € 3.923,85 tot aan de dag van de algehele voldoening, en te vermeerderen met de nog te verschijnen kosten voor de stalling van het paard en de hoefsmid tot de dag waarop het paard is teruggeleverd, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van verzuim tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] aan buitengerechtelijke incassokosten te voldoen een bedrag van
€ 1.472,24, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW indien deze kosten niet binnen zeven dagen na dit vonnis (volledig) aan [eiseres] zijn voldaan;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 4.504,24, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 (half salarispunt met een maximum van € 124,00) aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 748,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
veroordeelt gedaagden, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 (half salarispunt met een maximum van € 124,00) aan salaris voor de gemachtigde van [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
in conventie en in reconventie:
verklaart dit vonnis wat betreft de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.