Wat vindt de rechtbank
Duurzaamheid van de beperkingen
7. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder ‘duurzaam’ verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Op grond van het derde lid wordt onder duurzaam verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
8. Volgens vaste rechtspraak dient de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
9. Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV een beoordelingskader voor de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen (het beoordelingskader). Op grond van het beoordelingskader wordt duurzaamheid aangenomen als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten, dan wel niet of nauwelijks is te verwachten. Daarnaast bevat het beoordelingskader een stappenplan ter vaststelling van de prognose van de arbeidsbeperkingen van de uitkeringsgerechtigde, uitgaande van de medische situatie op het moment van beoordeling. Samengevat weergegeven, behelst stap 1 de beoordeling door de verzekeringsarts of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als er sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Voor stap 2 dient de verzekeringsarts te beoordelen in hoeverre verbetering in het eerstkomende jaar te verwachten is. Stap 3 geeft criteria voor de beantwoording van de vraag of na het eerste jaar nog verbetering van de belastbaarheid te verwachten is. Dat is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid en als er sprake is van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
10. De rechtbank stelt vast dat partijen niet van mening verschillen over de vraag of de beperkingen, die eiseres heeft ten gevolge van de scoliose-correctie, de verbrijzelde elleboog en de siccaklachten, duurzaam zijn. Verder heeft eiseres het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat ook in het meest gunstige beloop in enige mate beperkingen resteren in relatie tot de fibromyalgie en er om die reden een blijvende noodzaak tot gedoseerde belasting bestaat, niet betwist. Van de beperkingen, die de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond hiervan als duurzaam heeft aangemerkt, is een FML opgesteld van 19 maart 2021. De beperkingen, die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als niet-duurzaam zijn aangeduid, kunnen worden gerelateerd aan de diagnose fibromyalgie en de depressieve klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen – kort samengevat – dat met betrekking tot de klachten van eiseres ten gevolge van de fibromyalgie en de depressie nog verbetering van haar belastbaarheid te verwachten is.
11. Eiseres stelt dat haar pijnklachten ten gevolge van de fibromyalgie en haar depressieve klachten duurzaam te achten zijn. Volgens eiseres is er sprake van een stabiele situatie zonder behandelmogelijkheden en is verbetering van de belastbaarheid uitgesloten (stap 1). Ook als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten dient volgens eiseres toch een IVA-uitkering te worden toegekend, omdat verbetering in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten is (stap 2). Ook bij stap 3 is volgens eiseres onvoldoende grond om een IVA-uitkering te weigeren. Eiseres heeft haar stelling onderbouwd met medische informatie van de anesthesioloog-pijnspecialist van 10 maart 2021 en medische informatie van de revalidatiearts van 29 april 2021. Volgens eiseres blijkt hieruit dat geen herstel van haar medische situatie wordt verwacht; door het revalidatietraject heeft zij meer (pijn)klachten gekregen en is zij daarmee gestopt. Verder voert eiseres aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 31 mei 2021 onvoldoende heeft onderbouwd dat haar medische situatie zal verbeteren. In dit verband wijst zij op vaste jurisprudentie van de CRvB waaruit volgt dat onderbouwd moet worden welk specifiek effect een specifieke behandeling heeft en in hoeverre dat zou leiden tot afname van beperkingen.
12.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 31 mei 2021 gemotiveerd uiteengezet dat fibromyalgie een pijnsyndroom is waar een onderliggende objectiveerbare afwijking, zoals een inflammatoire reumatische afwijking, voor ontbreekt en dat bij dit klachtenbeeld juist met training in combinatie met afdoende pijnbestrijding en daarbij multidisciplinaire begeleiding, zoals in een revalidatietraject aan de orde is, verbetering in het functioneren bereikt kan worden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan nu niet reeds gesteld worden dat er niet of nauwelijks kans is op verbetering van de klachten en daarmee ook van het functioneren, gelet ook op de gebleken psychische component in de vorm van depressie waarvoor nog behandelmogelijkheden bestaan en welke ook van invloed is op de ervaren (mate van) pijnklachten. Zij acht het evident dat restbeperkingen aan de orde zullen blijven, maar acht het geen reële inschatting om bij voorbaat te stellen dat er niet of nauwelijks kans op verbetering is terwijl er op datum in geding nog aanpassingen mogelijk waren ten aanzien van pijnbestrijding en een revalidatietraject. Het is ook niet zo dat eiseres reeds jaren onder behandeling is geweest voor deze specifieke klachten en voorheen kon zij redelijk functioneren met haar reeds langer bestaande pijnklachten.
13. De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde motivering blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening is dat bij eiseres geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Uit het dossier volgt ook juist dat er behandelmogelijkheden waren in de vorm van een revalidatietraject en dat eiseres daartoe is verwezen. Verder blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een redelijke of goede verwachting ziet voor verbetering van de belastbaarheid binnen een jaar door het volgen van deze behandeloptie (stap 2). Dit standpunt heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd uiteengezet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk in het rapport van 21 februari 2022 voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom de medische informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geen reden is het medisch standpunt te herzien. Voor wat betreft de depressie stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dit een aandoening is die in principe goed behandelbaar is en in de meeste gevallen ook herstelt. Er is een behandelprotocol met diverse opties. Eiseres had op 20 september 2021 hiervoor ook nog geen behandeling (gehad). Er kan in het geval van eiseres dus niet worden aangenomen dat al meer behandelopties waren geprobeerd en er desondanks geen effect was behaald. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het juist dat een revalidatietraject in principe niet gericht is op klachtenvermindering maar wel op verbetering van functioneren. Door het verkrijgen van inzicht in het eigen functioneren, overtuigingen en coping mechanismes, het beter leren doseren en daarnaast ook te werken aan verbetering van de conditie wordt doorgaans wel een verbetering op activiteitenniveau gerealiseerd. Dat eiseres het revalidatietraject heeft gevolgd maar dat inmiddels heeft stopgezet, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. In het rapport van 18 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit verband deugdelijk gemotiveerd dat het voortijdig stoppen van het revalidatietraject met meer pijnklachten dan voor aanvang van het traject geen duurzaamheid rondom datum in geding impliceert zoals eiseres voorstaat. De beoordeling aangaande de duurzaamheid dient te gebeuren op basis van de medische behandelmogelijkheden en de daarvan te verwachten effecten op 21 september 2020 en niet op basis van medische feiten die in een latere fase, wanneer een verder beloop bekend is en er sprake is van zogenaamd ‘voortschrijdend inzicht’. Hij geeft aan dat uit de medische informatie bovendien niet blijkt dat eiseres het traject heeft afgesloten, maar wel dat zij het traject na drie weken voortijdig is gestopt. Eiseres heeft volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen volledig revalidatietraject gehad. Volgens de brief van de revalidatiearts wil eiseres eerst af van de pijn in heup en been en wordt verdere behandeling aldaar niet uitgesloten gezien de vermelding ‘zij neemt zelf contact op zo nodig’. Eiseres heeft dit laatste niet bestreden. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten slotte gesteld dat gezien voorgaande – anders dan eiseres meent – niet toegekomen wordt aan stap 3.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV terecht stelt dat eiseres per 21 september 2020 wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is en dat zij om die reden per die datum geen recht heeft op een IVA-uitkering.
Schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn
15. Tot slot heeft eiseres verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
16. De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiseres tijdens de hele procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiseres zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren komt. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag maximaal twee jaar in beslag nemen, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren. De omstandigheden van het geval kunnen dus aanleiding geven een langere behandelduur te rechtvaardigen.
17. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen (in het onderhavige geval betreft dat 14 oktober 2020, de ontvangstdatum van het bezwaarschrift) en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De bezwaarfase had dus uiterlijk op 14 april 2021 afgerond moeten zijn. Het bestreden besluit dateert van 4 juni 2021. Met de uitspraak van de rechtbank van heden heeft de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk plusminus twee jaar, een maand en twee weken geduurd. In de zaak zelf noch in de opstelling van eiseres zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. Dit brengt met zich dat de redelijke termijn met afgerond twee maanden is overschreden, afgerond naar boven wordt dit een half jaar. Deze overschrijding is geheel gelegen in de bezwaarfase. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-, die moet worden betaald door het UWV.
18. Als een verzoek om schadevergoeding zoals hier aan de orde wordt toegewezen, dan moet in principe ook een veroordeling in de daarvoor gemaakte proceskosten plaatsvinden. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).