ECLI:NL:RBZWB:2022:7275

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
4 december 2022
Zaaknummer
401027 FARK 22-3917
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisioneel verzoek tot omgangsregeling tussen biologische vader en minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 november 2022 een beschikking gegeven in een provisionele verzoekprocedure betreffende omgang tussen een biologische vader en zijn minderjarige kind. De man, die de biologische vader is van [minderjarige], heeft verzocht om een omgangsregeling, aangezien hij sinds 14 maart 2022 geen contact meer heeft gehad met het kind. De vrouw, de juridische moeder, heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een bodemprocedure aanhangig is en dat er voldoende samenhang is tussen het verzoek en de bodemprocedure. De rechtbank oordeelt dat de man een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, gezien het lange tijdsverloop zonder contact met [minderjarige]. De rechtbank heeft ook overwogen dat de man, ondanks het ontbreken van een juridische afstammingsrelatie, een nauwe persoonlijke betrekking met [minderjarige] heeft, wat hem in staat stelt om in zijn verzoek te worden ontvangen. De rechtbank heeft partijen geadviseerd om een hulpverleningstraject te volgen om de communicatie en relatie tussen hen te verbeteren, en heeft de kosten van het geding gecompenseerd. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen zijn verzocht om in de bodemprocedure een rapport van de hulpverlener in te dienen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/401027 / FA RK 22-3917
datum uitspraak:
8 november 2022
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Lont te Amersfoort,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. drs. J.J.F. Stoffels te Zevenbergen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 29 augustus 2022 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 16 september 2022 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. drs. Stoffels van 22 september 2022;
- het F9-formulier van mr. Lont van 29 september 2022;
- het op 13 oktober 2022 ontvangen gewijzigde verzoek;
- de brief van mr. drs. Stoffels van 13 oktober 2022 met bijlagen;
- het e-mailbericht van de griffier van de rechtbank van 17 oktober 2022 gericht aan (de advocaten van) partijen;
- het F9-formulier van mr. Lont van 20 oktober 2022 met bijlage;
- het uittreksel uit het gezagsregister betreffende na te noemen minderjarige.
1.2
Het verzoek is op 20 oktober 2022 mondeling met gesloten deuren behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Uit de vrouw is [minderjarige] geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] . De vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
2.2
De huidige partner van de vrouw, de heer [partner vrouw] , heeft [minderjarige] op
15 maart 2022 met toestemming van de vrouw erkend.
2.3
[minderjarige] woont bij de vrouw en [partner vrouw] .
2.4
De man is de biologische vader van [minderjarige] . De man heeft op dit moment geen contact met [minderjarige] . Het laatste contact heeft op 14 maart 2022 plaatsgevonden.
2.4
De man heeft op 3 juni 2022 een verzoekschrift bij de rechtbank Midden-Nederland ingediend waarin de man heeft verzocht de erkenning door [partner vrouw] te vernietigen en hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [minderjarige] . Deze procedure is geregistreerd onder zaaknummer C/16/540170 / FO RK 22-620.
Bij beschikking van 30 juni 2022 heeft rechtbank Midden-Nederland mr. [naam] als bijzondere curator over [minderjarige] benoemd. De bijzondere curator heeft op 9 augustus 2022 schriftelijk advies uitgebracht.
De zaak staat voor een nadere mondelinge behandeling gepland op 8 december 2022.
2.5
De man heeft op 24 augustus 2022, ingekomen op 29 augustus 2022, een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend waarin de man heeft verzocht een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen. Deze procedure is geregistreerd onder zaaknummer C/02/401026 / FARK 22-3916.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt de rechtbank, vooruitlopend op de te nemen beslissing in de bodemprocedure met zaaknummer C/02/401026 / FA RK 22-3916, om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat:
- gedurende de eerste vier weken na de te wijzen beschikking er iedere zondag tussen 10:00 uur en 12:00 uur omgang is tussen [minderjarige] en de man bij de vrouw thuis;
- [minderjarige] aansluitend gedurende een periode van zes weken in de even weken op zondag van 10:00 uur tot 15:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw [minderjarige] bij de man brengt en de man [minderjarige] weer thuis brengt;
- [minderjarige] aansluitend, wederom voor een periode van zes weken, in de even weken op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw [minderjarige] brengt en de man [minderjarige] weer thuis brengt;
- [minderjarige] aansluitend, wederom voor een periode van zes weken, in de even weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 12:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw [minderjarige] brengt en de man [minderjarige] weer thuis brengt;
- [minderjarige] aansluitend in de even weken van zaterdag 10:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw [minderjarige] brengt en de man [minderjarige] weer thuis brengt,
althans voor de duur van het geding een regeling vast te stellen die de rechtbank in deze situatie passend acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoekt primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en subsidiair het verzoek van de man af te wijzen.
4. De beoordeling
4.1
Voor een provisioneel verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv is vereist dat een bodemprocedure aanhangig is (1), dat samenhang bestaat tussen hetgeen bij wijze van voorlopige voorziening wordt verzocht en het verzochte in de bodemprocedure (2), en dat de verzoekende partij een voldoende belang heeft bij zijn verzoek in die zin dat van hem redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van de bodemprocedure afwacht (3).
Aan de voorwaarden onder 1) en 2) is voldaan nu een bodemprocedure aanhangig is en sprake is van voldoende samenhang tussen de verzochte voorziening en hetgeen in de bodemprocedure is verzocht.
De rechtbank is verder van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de vader een voldoende spoedeisend belang heeft bij verkrijging van de door hem verzochte voorziening omdat hij sinds 14 maart 2022 geen contact meer heeft gehad met [minderjarige] , nu alweer bijna acht maanden geleden. Daarbij overweegt de rechtbank dat tussen dit laatste contactmoment en de start van de onderhavige procedure enkele maanden zijn gelegen. In die tussenliggende periode heeft de man echter geprobeerd nadere afspraken met de vrouw te maken over het hervatten van de contactmomenten, maar zonder resultaat. Met inachtneming hiervan is naar het oordeel van de rechtbank ook aan de voorwaarde hiervoor genoemd onder 3) voldaan.
Nu aan alle formele vereisten is voldaan, kan de man in zijn verzoek worden ontvangen.
4.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat, tenzij sprake is van één van de limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
In de zaak met zaaknummer C/16/540170 / FO RK 22-620 dient door rechtbank Midden-Nederland nog een beslissing te worden genomen op de verzoeken van de man tot vernietiging erkenning en vervangende toestemming erkenning. Dit betekent dat [partner vrouw] vooralsnog de juridische vader van [minderjarige] is en dat van een juridische afstammingsrelatie tussen de man en [minderjarige] op dit moment geen sprake is. Er moet daarom sprake zijn van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige] , ook wel ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), om de man te kunnen ontvangen in zijn verzoek tot omgang.
Tussen partijen staat vast dat de man de biologische ouder is van [minderjarige] . Voor het aannemen van family life is biologische verwantschap een belangrijke factor. Daarnaast moeten er echter bijkomende omstandigheden worden gesteld die zodanig zijn dat zij de conclusie rechtvaardigen dat tussen de biologische vader en het kind een band bestaat die kan worden aangemerkt als een nauwe persoonlijke betrekking.
De rechtbank stelt op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken vast dat van een (bestendige) relatie tussen partijen nimmer sprake is geweest en dat de zwangerschap van de vrouw ongepland was. Na het bekend worden van de zwangerschap heeft de man tijd en ruimte nodig gehad om zijn aanstaande vaderschap te verwerken. Hierdoor was het lastig voor de man om zich direct open te stellen voor de zwangerschap van de vrouw en de vrouw hierin te ondersteunen. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat partijen gedurende de zwangerschap wel het contact met elkaar hebben gehouden op grond waarvan de man geïnformeerd bleef over de vorderingen van de zwangerschap van de vrouw. Na de geboorte van [minderjarige] heeft de man [minderjarige] bezocht. Partijen zijn vervolgens een contactregeling met elkaar overeengekomen, waarbij de man [minderjarige] (twee)wekelijks bij de vrouw thuis bezocht gedurende ongeveer anderhalf uur. Aan deze contactregeling is uitvoering gegeven tot 14 maart 2022 waarna een conflict tussen partijen is ontstaan over de erkenning van [minderjarige] door [partner vrouw] als gevolg waarvan de regeling stil is komen te liggen.
In de contactmomenten tussen de man en [minderjarige] na zijn geboorte ziet de rechtbank vooralsnog voldoende grond om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige] , althans van een gebleken intentie tot het vestigen daarvan. Door [minderjarige] na zijn geboorte met regelmaat te bezoeken heeft de man zich alsnog betrokken getoond bij [minderjarige] en laten zien een rol in het leven van [minderjarige] te willen spelen, [minderjarige] te leren kennen en een band met hem op te bouwen. Met het stil komen liggen van de contactregeling medio maart 2022, en het latere verzet van de vrouw tegen hervatting van de contactmomenten tussen de man en [minderjarige] , is de man voorts de kans ontnomen om te groeien in het contact en zijn relatie met [minderjarige] . Dat de man [minderjarige] op dit moment niet (goed) kent en geen vaderfiguur voor [minderjarige] is, kan de man naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden tegengeworpen. De rechtbank zal de man in de onderhavige procedure aldus ontvangen in zijn verzoek.
4.3
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten over het verzoek van de man tot omgang toegelicht en de medewerkster van de Raad heeft een advies uitgebracht. Kort samengevat is het volgende aangevoerd.
De man wenst dat het contact tussen hem en [minderjarige] wordt hersteld en dat er weer omgang plaatsvindt. Hij mist [minderjarige] en wil graag een betekenisvolle rol in het leven van [minderjarige] vervullen. Daarbij staat de man open voor een opbouw in het contact tussen hem en [minderjarige] , waarbij de man zou wilen toewerken naar (in ieder geval) een tweewekelijkse weekendregeling.
De vrouw staat open voor contact tussen de man en [minderjarige] , maar in verband met haar psychische problematiek acht de vrouw zich op dit moment niet in staat om omgang tussen de man en [minderjarige] te faciliteren. Gezien de verstoorde verstandhouding tussen haar en de man, waarbij zij niet met elkaar communiceren, acht zij het bovendien onmogelijk om samen met de man afspraken te maken over de invulling van een omgangsregeling. Daarnaast dient er volgens de vrouw eerst duidelijkheid te komen over de juridische positie van de man ten opzichte van [minderjarige] , alvorens tot omgang over te gaan. In het geval de verzoeken van de man tot vernietiging erkenning en vervangende toestemming erkenning worden afgewezen acht de vrouw het niet passend om een uitgebreide omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen.
Volgens de medewerkster van de Raad is het voor de ontwikkeling van [minderjarige] van belang dat hij zijn beide ouders leert kennen en met hen in contact staat. Belangrijk is dan ook dat het contact tussen [minderjarige] en de man weer snel wordt opgestart zodat [minderjarige] en de man verder kunnen werken aan het bouwen van een band met elkaar. Onduidelijk is echter in hoeverre de man aan kan sluiten bij de behoeften en mogelijkheden van [minderjarige] . Evenmin bestaat er duidelijkheid over de belastbaarheid van [minderjarige] en wat hij in het contact met de man aan kan. De medewerkster van de Raad heeft partijen daarom geadviseerd een hulpverleningstraject aan te gaan bij mevrouw [hulpverlener] , die gespecialiseerd is in de voorliggende problematiek en hierop, vanuit haar kennis en kunde, kan inspelen. Binnen een dergelijk traject kan ingezet worden op het hervatten van het contact tussen de man en [minderjarige] door middel van een begeleid omgangstraject. Ook is mevrouw [hulpverlener] in staat om met partijen gesprekken (individueel en gezamenlijk) te voeren met als doel partijen te begeleiden in het gezamenlijk vorm geven van het ouderschap over [minderjarige] . Dit in de hoop dat [minderjarige] op termijn met zijn beide ouders een onbelast contact kan hebben en partijen in goed onderling overleg afspraken kunnen maken over de opvoeding en verzorging van [minderjarige] .
Na een schorsing van de behandeling en met inachtneming van het advies van de Raad, hebben partijen zich bereid verklaard om, in het belang van [minderjarige] en ter verbetering van hun relatie en communicatie op ouderniveau, zich te wenden tot mevrouw [hulpverlener] voor het volgen van een hulpverleningstraject. In verband met de behandeling die de vrouw op dit moment voor haar psychische klachten krijgt is januari 2023 als startdatum van het traject afgesproken. Wel is daarbij de mogelijkheid besproken om de individuele gesprekken tussen mevrouw [hulpverlener] en partijen eventueel al vóór januari 2023 te laten starten voor zover daarvoor ruimte bestaat bij partijen én mevrouw [hulpverlener] daar achter kan staan. De medewerkster van de Raad zal, na ontvangst van de gegevens van partijen, het initiatief nemen tot het leggen van contact met mevrouw [hulpverlener] die op haar beurt contact met partijen zal opnemen.
De rechtbank acht de tussen partijen gemaakte afspraak om een hulpverleningstraject bij mevrouw [hulpverlener] , zoals geadviseerd door de Raad, te volgen in het belang van [minderjarige] . Daarom zal zij deze afspraak onder de beslissing opnemen, onder afwijzing van het meer of anders verzochte.
Partijen worden voorts verzocht om in de bodemprocedure met zaaknummer C/02/401026 / FA RK 22-3916 een eventueel door mevrouw [hulpverlener] opgemaakt rapport over het verloop en de resultaten van het hulpverleningstraject in te dienen en hierop hun reactie te geven. Dit zodat de rechtbank in die procedure op de hoogte wordt gesteld van de stand van zaken en eventuele ontwikkelingen.
Tot slot overweegt de rechtbank nog dat partijen tijdens de mondelinge behandeling met elkaar zijn overeengekomen dat de vrouw wekelijks via de e-mail een foto van [minderjarige] aan de man zal toesturen en daarbij de man zal berichten hoe het met [minderjarige] gaat en welke ontwikkelingen hij doormaakt.
4.4
De rechtbank zal, zoals gebruikelijk in zaken van familierechterlijke aard, de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat partijen zich, zoals tussen hen overeengekomen, zullen wenden tot mevrouw
[hulpverlener] voor een hulpverleningstraject dat start in januari 2023 en welk traject tot doel heeft het ouderschap samen vorm te geven en te komen tot afspraken over een passende omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] ;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tempel, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022, in tegenwoordigheid van mr. Aarts-Snatersen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.