ECLI:NL:RBZWB:2022:7301

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4597
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake Wajong-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 2 december 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn bezwaar. Eiser had op 20 december 2021 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 14 december 2021, waarin zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder de beslistermijn heeft overschreden, aangezien de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar op 5 juli 2022 verstreken was. Eiser heeft verweerder op 18 juli 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen. Tevens wordt verweerder verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft ook recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 50,- en proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit bekend te maken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 20 december 2021 tegen het besluit van 14 december 2021 betreffende de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Het bestuursorgaan beslist op het onderhavige bezwaar binnen zeventien weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikel 6:3 van de Wajong). Het bezwaarschrift tegen het besluit van 14 december 2021 is bij verweerder ingediend op 20 december 2021.
Verweerder heeft de beslistermijn met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb verdaagd met zes weken. Verweerder had dus uiterlijk op 5 juli 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiser heeft verweerder op 18 juli 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiser heeft ook verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Verweerder heeft bij besluit van 28 september 2022 reeds de dwangsom vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-. De rechtbank is niet gebleken dat dit onjuist is.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1,0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 2 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.