ECLI:NL:RBZWB:2022:7302
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had in een eerder besluit van 18 november 2021 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend gekregen, met een vastgesteld dagloon van € 116,04. Na een bezwaarprocedure heeft verweerder op 3 maart 2022 het bezwaar ongegrond verklaard, maar op 7 september 2022 het dagloon verhoogd naar € 117,95. Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder bereid was de kosten van rechtsbijstand te vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. In dit geval is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster, en heeft al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling in de beroepsfase als kennelijk gegrond toegewezen en de kosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Verzoekster heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending.