ECLI:NL:RBZWB:2022:7302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2128
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had in een eerder besluit van 18 november 2021 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend gekregen, met een vastgesteld dagloon van € 116,04. Na een bezwaarprocedure heeft verweerder op 3 maart 2022 het bezwaar ongegrond verklaard, maar op 7 september 2022 het dagloon verhoogd naar € 117,95. Verzoekster trok haar beroep in, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder bereid was de kosten van rechtsbijstand te vergoeden.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten. In dit geval is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster, en heeft al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling in de beroepsfase als kennelijk gegrond toegewezen en de kosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Verzoekster heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.A.C. Roebert),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 november 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoekster met ingang van 1 november 2021 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend en het dagloon vastgesteld op € 116,04.
In het besluit van 3 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 7 september 2022 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en het dagloon verhoogd naar € 117,95.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld bereid te zijn de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 2 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.