Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 8 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 november 2021 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.380. Tevens werd er belastingrente van € 833 in rekening gebracht. De rechtbank heeft op 27 oktober 2022 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door haar gemachtigde J.A. Klaver.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur bevoegd was om na te vorderen en dat de belastingrente terecht in rekening is gebracht. De rechtbank stelt vast dat de negatieve inkomsten uit eigen woning, die oorspronkelijk bij belanghebbende in aanmerking waren genomen, later bij haar partner zijn toegedeeld. Dit leidde tot de navorderingsaanslag. De rechtbank wijst erop dat de wet bepaalt dat bij een dergelijke wijziging navordering mogelijk is, ook zonder dat er een nieuw feit is. Belanghebbende had in haar aangifte geen toedeling van de negatieve inkomsten vermeld, wat bijdroeg aan de ontstane situatie.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.