ECLI:NL:RBZWB:2022:7326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
C/02/391170 / HA ZA 21-624
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Alphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het recht van overpad en buurweg tussen buren in Middelburg

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil ontstaan tussen twee partijen over het gebruik van een pad dat als achterom fungeerde. De eisende partijen, [eisers] c.s., zijn sinds 1999 eigenaar van een perceel in Middelburg en hebben een huurder in hun woning. De gedaagde partijen, [gedaagden] c.s., zijn sinds 2003 eigenaar van een aangrenzend perceel. De eisers vorderen onder andere erkenning van een buurweg en een recht van overpad, terwijl de gedaagden zich verzetten tegen deze vorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een buurweg, omdat het pad in 2014 met instemming van de eigenaren is afgesloten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen recht van overpad door verjaring is ontstaan, omdat de eisers geen eigendomspretenties hebben kunnen aantonen. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 14 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/391170 / HA ZA 21-624
Vonnis van 14 december 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser sub 3],
te [woonplaats 3] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
advocaat: mr. J. Ossewaarde te Middelburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 4] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 5] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s.,
advocaat: mr. N.A. Koole te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 december 2021
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 5 juli 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] c.s. is sinds 9 juli 1999 door erfopvolging eigenaar van het perceel aan de [adres perceel eisers] te Middelburg. De woning op dit perceel is gebouwd in 1976 en sindsdien is het perceel in eigendom van de familie [eisers] . Sinds 1985 wordt de woning verhuurd aan mevrouw [huurder woning] (hierna: [huurder woning] ).
2.2.
[gedaagden] c.s. is sinds 27 mei 2003 eigenaar van het perceel aan de [adres perceel gedaagden] te Middelburg.
2.3.
Nadat de woningen in 1976 zijn gebouwd liep er een pad achter de percelen [perceel gedaagden] , [perceel 1] en [perceel 2] naar de openbare weg aan de voorkant van de percelen. Dit pad werd door de bewoners van nummer [huisnummer eisers] , [huisnummer gedaagden] en [huisnummer buren] gebruikt als achterom naar de openbare weg.
2.4.
De rechtsvoorganger van [gedaagden] c.s., mevrouw [rechtsvoorganger gedaagden] (hierna: [rechtsvoorganger gedaagden] ) heeft op 20 april 2000 extra grond aan de achterzijde van haar perceel, en dus ook de grond waarop het pad lag, in eigendom verkregen. [rechtsvoorganger gedaagden] heeft het pad in stand gelaten. Ook [gedaagden] c.s. heeft het pad toen zij van [perceel gedaagden] in 2003 eigenaar werd in stand gelaten. [huurder woning] heeft het pad kunnen blijven gebruiken tot 2014. In 2014 is tussen de percelen [perceel gedaagden] en [perceel 1] een schutting geplaatst op de plek waar het pad lag en tussen de percelen [perceel gedaagden] en [perceel eisers] heeft [gedaagden] c.s. een afsluitbare poort geplaatst. Daarna kon [huurder woning] alleen nog met toestemming van [gedaagden] c.s. over het pad gaan tot aan de perceelsgrens tussen [perceel gedaagden] en [perceel 1] , vervolgens moest zij, om de openbare weg te bereiken, langs de schutting naar de achterzijde van het perceel lopen om daar door een poort over een nieuw pad de openbare weg te bereiken.
2.5.
Op onderstaande kaart, afkomstig uit de leveringsakte van 20 april 2000, is de situatie tot 2014 aangeduid met een rode lijn. Hoe [huurder woning] na 2014 achterom kon gaan is aangeduid met een blauwe lijn. Het [huisnummer buren] is eveneens door de rechtbank aan de kaart toegevoegd.
2.6.
Bij brief van 22 oktober 2020 heeft [eisers] c.s. [gedaagden] c.s. gesommeerd haar recht van overpad te respecteren.
3. Het geschil
3.1.
[eisers] c.s. vordert – samengevat – het volgende:
  • Primair: voor recht te verklaren dat sprake is van een buurweg in de zin van artikel 719 BW (oud) en artikel 160 Overgangswet NBW en [gedaagden] c.s., op straffe van een dwangsom, te veroordelen dat zij toelaten dat de bewoner(s) van [adres perceel eisers] de buurweg als zodanig gebruiken en dat zij medewerking verlenen aan het inschrijven van de buurweg in het kadaster, op straffe van een dwangsom, of subsidiair te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagden] c.s. te verrichten rechtshandeling;
  • Subsidiair: voor recht te verklaren dat er ten behoeve van het perceel aan [adres perceel eisers] en ten laste van het perceel [adres perceel gedaagden] door verjaring een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan om te voet en/of per fiets of met een kliko te komen en te gaan, op de voor [perceel gedaagden] minst bezwarende wijze, via de achtertuin van [perceel gedaagden] naar het pad dat achter [perceel 1] naar de openbare weg loopt en [gedaagden] c.s., op straffe van een dwangsom, te veroordelen mee te werken aan notariële vastlegging van dit recht van overpad en inschrijving in het kadaster of subsidiair te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagden] c.s. te verrichten rechtshandeling;
  • Meer subsidiair: een deel van de achtertuin van [perceel gedaagden] aan te wijzen als noodweg ten dienste van [perceel eisers] , met veroordeling van [gedaagden] c.s. om op straffe van een dwangsom de bewoners van [perceel eisers] toegang te verlenen te voet en/of per fiets of met een kliko te komen en te gaan, op de voor [perceel gedaagden] minst bezwarende wijze, via de achtertuin van [perceel gedaagden] naar het pad dat achter [perceel 1] naar de openbare weg loopt en [gedaagden] c.s., op straffe van een dwangsom te veroordelen mee te werken aan kadastrale inschrijving van de noodweg of subsidiair te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagden] c.s. te verrichten rechtshandeling;
  • Nog meer subsidiair: voor recht te verklaren dat er ten laste van [perceel gedaagden] en ten gunste van [perceel eisers] dan wel haar bewoner(s) een persoonlijk gebruiksrecht bestaat van een pad leidend naar het gemeenschappelijk pad achter [perceel 1] om te voet en/of per fiets of met een kliko naar de openbare weg te kunnen komen en gaan en voor recht te verklaren dat [gedaagden] c.s. in strijd met dit recht het pad hebben afgesloten althans het gebruik praktisch onmogelijk hebben gemaakt en daarmee onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers] c.s. dan wel jegens de huurder van [perceel eisers] en met veroordeling van [gedaagden] c.s. om, op straffe van een dwangsom, toe te laten dat de bewoner(s) van [perceel eisers] van het gebruiksrecht gebruik maken;
  • Uiterst subsidiair: een voorziening te treffen om [gedaagden] c.s. te gebieden om, op straffe van een dwangsom, de bewoner(s) van [perceel eisers] onbelemmerd in staat te stellen om via de achterzijde van [perceel gedaagden] te voet en/of per fiets of met een kliko naar het gemeenschappelijk pad achter [perceel 1] te komen en te gaan.
  • In alle gevallen met veroordeling van [gedaagden] c.s. in de kosten van de procedure.
3.2.
[eisers] c.s. legt aan zijn primaire vordering ten grondslag dat het pad als gemeenschappelijk achterpad diende voor alle bewoners en dat dit door de bewoners van [perceel eisers] , [perceel gedaagden] en [perceel 1] ook altijd zo werd beschouwd. De enkele wilsverklaring van de verschillende eigenaren is voldoende om een buurweg te doen ontstaan. Het pad is al sinds 1976 als buurweg aangewezen en zo gebruikt, zodat op grond van 719 BW (oud) sprake is van een buurweg.
Aan zijn subsidiaire vordering legt [eisers] c.s. ten grondslag dat er door verjaring een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan omdat [eisers] c.s. de erfdienstbaarheid te goeder trouw in bezit hadden zodat de verjaring op 1 januari 2002 is voltooid. Er is sprake van bezit omdat het pad door de bewoner(s) van [perceel eisers] werd gebruikt. Voor zover er geen sprake is van goeder trouw heeft het bezit 20 jaar voortgeduurd en is per 1 januari 2012 door verjaring een erfdienstbaarheid ontstaan.
Aan de meer subsidiaire vordering legt [eisers] c.s. ten grondslag dat het voor de bewoner(s) van [perceel eisers] onmogelijk is geworden om te voet, met de fiets of met de kliko van de achtertuin naar de openbare weg te gaan.
Aan de nog meer subsidiaire vordering legt [eisers] c.s. ten grondslag dat ten behoeve van [perceel eisers] dan wel haar huurster een persoonlijk gebruiksrecht is ontstaan dat zonder redelijke opzeggrond en redelijke opzegtermijn is beëindigd althans zeer is beperkt.
Aan de uiterst subsidiaire vordering legt [eisers] c.s. geen afzonderlijke stellingen ten grondslag.
3.3.
[gedaagden] c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] c.s., met veroordeling van [eisers] c.s. in de kosten van deze procedure. Ter verweer voert [gedaagden] c.s. aan dat voordat haar rechtsvoorganger, [rechtsvoorganger gedaagden] , in 2000 de grond achter haar perceel kocht deze grond toebehoorde aan de gemeente. Het pad was destijds dus geen buurweg maar een openbare weg in de zin van artikel 1 lid 2 Wegenwet. Voor zover er al sprake was van een buurweg is deze geëindigd toen [rechtsvoorganger gedaagden] de grond waarop de buurweg lag kocht en toevoegde aan haar tuin. De grond is zonder recht van overpad aan [rechtsvoorganger gedaagden] geleverd.
[gedaagden] c.s. stelt dat er geen sprake is van goeder trouw en van bezit zodat [eisers] c.s. ook niet door verjaring eigenaar van een recht van overpad is geworden. Ten aanzien van de noodweg voert [gedaagden] c.s. aan dat [perceel eisers] aan de voorzijde aan de openbare weg grenst zodat er geen reden is een noodweg aan te wijzen. Ook van een persoonlijk gebruiksrecht is geen sprake, voor zover daarvan al sprake zou zijn is dit recht in 2014 opgezegd. Voor zover [eisers] c.s. op grond van de uiterst subsidiaire vordering enig recht zou hebben dan voert [gedaagden] c.s. verweer tegen de omvang van dit recht zoals door [eisers] gevorderd wordt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Buurweg
4.1.
Naar het tot 1992 geldende recht kon op de voet van artikel 719 BW (oud) een buurweg ontstaan. Artikel 719 BW (oud) luidt als volgt: “
Voetpaden, dreven of wegen aan verscheiden geburen gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelfde zijn bestemd geweest”. Een buurweg ontstaat door middel van een vormvrije overeenkomst, waarbij het gemeenschappelijk gebruik zijn grondslag moet vinden in de bestemming tot buurweg door de buren. Daartoe is een uitdrukkelijke of stilzwijgende wilsverklaring van de eigenaren of zakelijk gerechtigden op de tot buurweg bestemde grond vereist. Ook het opheffen van een buurweg kan door stilzwijgende toestemming van alle betrokkenen (HR 13 februari 2004, ECLI:NL:HR:AN8284). Op grond van het overgangsrecht (artikel 160 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek) dienen de rechten, bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot een buurweg onder het huidige recht gerespecteerd te worden indien komt vast te staan dat de betreffende weg vóór 1992 als buurweg kon worden aangemerkt.
4.2.
Of het pad zoals dat tot 2014 werd gebruikt een buurweg betrof, of een openbare weg zoals [gedaagden] c.s. betoogt, kan in het midden blijven. De rechtbank overweegt daartoe dat voor zover er voor 1992 sprake was van een buurweg, deze in 2014 met gezamenlijke instemming van de eigenaren van de betrokken erven is opgeheven. Tot de betrokken erven rekent de rechtbank [perceel eisers] , [perceel gedaagden] en [perceel 1] omdat zij van het pad gebruik maakten. De instemming van de betrokken eigenaren blijkt uit het volgende. Tot 2014 werd overeenkomstig de rode lijn zoals is weergegeven op de kaart in 2.5. van het pad gebruik gemaakt. In 2014 is het pad tussen [perceel gedaagden] en [perceel 1] afgesloten door een schutting. Ten behoeve van [perceel gedaagden] is toen op [perceel 1] een erfdienstbaarheid gevestigd betreffende een recht van overpad aan de achterzijde van [perceel 1] . Daaruit blijkt de instemming van de eigenaren van [perceel gedaagden] en [perceel 1] met opheffing van de buurweg. Ook [eisers] c.s. dan wel [huurder woning] hebben tegen de afsluiting van het pad niet geklaagd en ook in deze procedure vordert [eisers] c.s. niet om het pad zoals aangeduid met de rode lijn te herstellen zodat daaruit eveneens de instemming van [eisers] c.s. met de beëindiging van die buurweg opgemaakt kan worden. Sinds 2014 moet [huurder woning] overeenkomstig de blauwe lijn vanaf haar achtertuin naar de openbare weg. Dit kan niet als een buurweg beschouwd worden, omdat dit neerkomt op een nieuwe buurweg en het vestigen van een nieuwe buurweg na 1992 niet mogelijk is.
4.3.
Gelet op het voorgaande zal de primaire vordering van [eisers] c.s. worden afgewezen.
Recht van overpad
4.4.
[eisers] c.s. stelt subsidiair dat door verjaring een erfdienstbaarheid zijnde een recht van overpad is ontstaan. Voor het ontstaan van een recht van overpad door verjaring op grond van artikel 3:99 BW of artikel 3:105 BW is vereist dat er sprake is van onafgebroken bezit van dat recht van overpad van respectievelijk 10 of 20 jaar. De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 3:107 BW en volgende. Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 BW). Of er sprake is van bezit wordt beoordeeld naar de verkeersopvattingen met inachtneming van de wettelijke regels en overigens op grond van de uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Voor de beantwoording van de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Bij de beantwoording van de vraag of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf doet, zijn alle omstandigheden van belang, zoals de aard en de bestemming van het goed en de wijze waarop de bijzondere betrekking tot het goed is ontstaan. Daarbij kan tevens van belang zijn of de feitelijke macht wordt uitgeoefend door tussenkomst van een houder, zoals een huurster (middellijk bezit, art. 3:107 lid 3 BW).
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geschil van bezit van een recht van overpad door [eisers] c.s. geen sprake. De rechtbank overweegt dat het pad, tot de grond waarop het pad ligt op 20 april 2000 aan [rechtsvoorganger gedaagden] werd geleverd, door de bewoners van [huisnummer eisers] en [perceel gedaagden] gezamenlijk werd gebruikt zodat uit het enkele gebruik van het pad door [huurder woning] tot 2000 geen eigendomspretenties van [eisers] c.s. kunnen volgen. Andere feiten en omstandigheden waaruit een houden voor zichzelf door [eisers] c.s. kan worden afgeleid zijn door [eisers] c.s. niet gesteld. Na 2000 is de grond eigendom geworden van [rechtsvoorganger gedaagden] en dus onderdeel geworden van [perceel gedaagden] . [eisers] c.s. heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die hebben plaatsgevonden na 20 april 2000 waaruit enige eigenaarspretentie van [eisers] c.s. kan worden opgemaakt. De rechtbank laat hierbij nog onverlet de vraag of [huurder woning] als huurster en dus houder van [perceel eisers] een erfdienstbaarheid in bezit kan nemen namens [eisers] c.s.
4.6.
Gelet op het voorgaande ligt ook de subsidiaire vordering voor afwijzing gereed.
Noodweg
4.7.
[eisers] vordert meer subsidiair een deel van de achtertuin van [perceel gedaagden] aan te wijzen als noodweg ten dienste van [perceel eisers] . De rechtbank overweegt dat het recht van noodweg voort vloeit uit de noodtoestand waarin een erf verkeert doordat het is ingesloten en de eigenaar van dat erf geen behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg. Nu vast staat dat het erf van [eisers] c.s. aan de voorkant grenst aan de openbare weg en aan de openbare weg van een toegang is voorzien, doet een noodsituatie als bedoeld in artikel 5:57 BW zich niet voor. Dat wordt niet anders doordat het deel van [perceel eisers] , namelijk de achtertuin, geen afzonderlijke toegang tot de openbare weg heeft.
4.8.
De meer subsidiaire vordering van [eisers] c.s. moet, gelet op het voorgaande, worden afgewezen.
Persoonlijk gebruiksrecht
4.9.
Nog meer subsidiair vordert [eisers] c.s. om voor recht te verklaren dat ten laste van [perceel gedaagden] en ten gunste van [perceel eisers] dan wel haar bewoner(s) een persoonlijk gebruiksrecht bestaat van een pad leidend naar het gemeenschappelijk pad achter [perceel 1] om te voet en/of per fiets of met een kliko te kunnen komen en gaan.
4.10.
De rechtbank stelt voorop dat een gebruiksrecht een strikt persoonlijk recht is zodat dit niet ten laste of ten gunste van een onroerende zaak kan bestaan. De verklaring voor recht dat ten laste van [perceel gedaagden] en ten gunste van [perceel eisers] , dan wel haar bewoners een persoonlijk gebruiksrecht bestaat is dan ook niet toewijsbaar.
4.11.
Gelet op het voorgaande is ook de nog meer subsidiaire vordering van [eisers] c.s. niet toewijsbaar.
4.12.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat, al zou [rechtsvoorganger gedaagden] [huurder woning] al een persoonlijk gebruiksrecht verleent hebben, dit gebruiksrecht vanwege de persoonlijke aard van een dergelijk recht is geëindigd toen [gedaagden] c.s. eigenaar werden van [perceel gedaagden] . Dat [gedaagden] c.s. aan [huurder woning] een persoonlijk gebruiksrecht heeft gegeven is niet gebleken.
Anderszins te treffen voorziening
4.13.
Uiterst subsidiair vordert [eisers] c.s. [gedaagden] te gebieden de bewoner(s) van [perceel eisers] onbelemmerd in staat te stellen om via de achterzijde van [perceel gedaagden] te voet en/of per fiets of met een kliko naar het gemeenschappelijk pad achter [perceel 1] te komen en te gaan.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat alle door [eisers] c.s. aangevoerde stellingen geen grondslag vormen voor het toewijzen van een van de vorderingen. Aan deze uiterst subsidiaire vordering legt [eisers] geen aparte stellingen ten grondslag.
De rechtbank begrijpt dat het voor [eisers] c.s. althans [huurder woning] vervelend is dat er voorheen een achterom was vanaf de achterzijde van [perceel eisers] en dat dat nu niet langer het geval is. Door een voorziening te treffen die de bewoner(s) van [perceel eisers] in staat stelt om over [perceel gedaagden] naar het pad achteraan [perceel 1] te komen en te gaan worden de eigenaren van [perceel gedaagden] beperkt in het genot van hun eigendomsrecht. [eisers] c.s. hebben geen stellingen aangevoerd die deze beperking, zonder wettelijke grondslag, rechtvaardigen.
4.15.
Gelet op het voorgaande is ook de uiterst subsidiaire vordering niet toewijsbaar.
Proceskosten
4.16.
[eisers] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.440,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] c.s. tot op heden begroot op € 1.440,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. van Alphen en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.