ECLI:NL:RBZWB:2022:737

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
C/02/388860 / HA ZA 21-477
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Alphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidsstelling in faillissement met lege boedel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 9 februari 2022 een vonnis gewezen in een incident tot zekerheidsstelling. De curator, LEADR BV, vertegenwoordigd door mr. A.M.H. Chantrel, vorderde in de hoofdzaak een verklaring voor recht en veroordelingen tegen Rechtsburg Juristen BV, vertegenwoordigd door mr. A.C. Hansen. De curator stelde dat Rechtsburg een onjuiste verklaring had afgelegd en eiste dat Rechtsburg een aanvullende gerechtelijke verklaring zou afleggen. Rechtsburg verzocht op haar beurt om zekerheidstelling voor de proceskosten, omdat zij meende dat de curator onterecht de procedure had gestart en dat zij hierdoor onnodige kosten had gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat de curator vanwege de lege boedel niet aan een eventueel opgelegde zekerheidsstelling kon voldoen. De rechtbank weegt de belangen van de curator om de verklaringsprocedure voort te zetten zwaarder dan de belangen van Rechtsburg tot zekerheidsstelling. De vordering van Rechtsburg werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de kosten van het incident, begroot op € 563,00. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de hoofdzaak werd op 23 maart 2022 opnieuw op de rol gezet voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/388860 / HA ZA 21-477
Vonnis in incident van 9 februari 2022
in de zaak van
[naam eiser]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
LEADR BV,
kantoorhoudende te Breda,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.M.H. Chantrel te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECHTSBURG JURISTEN BV,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.C. Hansen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de curator en Rechtsburg genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties genummerd 1 tot en met 7,
  • de incidentele conclusie tot het stellen van zekerheid ex artikel 477a lid 2 Rv,
  • de conclusie van antwoord in incident tot zekerheidsstelling ex artikel 477a Rv, met producties
genummerd 1 tot en met 11,
  • de akte ter kennisgeving vonnis in nevenfunctie aan de zijde van de curator, met productie 12,
  • de akte uitlaten producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert de curator, uit hoofde van een gelegd beslag ten laste van de heer [naam] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat Rechtsburg een onjuiste verklaring ex artikel 477a lid 2 Rv heeft afgelegd;
Primair:
II. Rechtsburg te veroordelen tot het afleggen van een aanvullende gerechtelijke verklaring met volledige inachtneming van hetgeen de curator in deze dagvaarding heeft gesteld omtrent hetgeen zij als redelijke vergoeding aan bestuurder [naam] verschuldigd is en nog verschuldigd zal worden;
III. Rechtsburg te veroordelen tot betaling aan de curator, althans de met de executie belaste gerechtsdeurwaarder, van het bedrag dat zal volgen uit de onder sub 2 genoemde verklaring (€ 3.916,66 bruto per maand), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
Subsidiair:
IV. Voor zover Rechtsburg niet alsnog een gerechtelijk verklaring aflegt dan wel een gerechtelijk verklaring aflegt die ten opzichte van de afgelegde buitengerechtelijke verklaring ongewijzigd en niet met bewijsstukken gestaafd wordt (en dus niet voldoet aan de eisen uit artikel 476a lid 2 Rv en artikel 476b Rv), Rechtsburg op de voet van artikel 477a lid 1 Rv te veroordelen tot betaling van het bedrag waarvoor beslag werd gelegd (€ 210.066,10), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
Meer subsidiair:
V. Voor zover gedaagde alsnog een gerechtelijk verklaring aflegt die niet voldoet aan het hiervoor door de curator gestelde omtrent de redelijke vergoeding ex artikel 479a Rv, op voet van artikel 477a lid 2 Rv jo. artikel 479a Rv vast te stellen dat Rechtsburg gelet op de functie en ervaring van [naam] als redelijke vergoeding € 7.500,00 bruto per maand aan hem verschuldigd zal worden, althans een bedrag per maand door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
Zowel primair als subsidiair:
VI. Een en ander met veroordeling van Rechtsburg in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.

3.De vordering in het incident

3.1.
Rechtsburg verzoekt dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de curator veroordeelt om zekerheid te stellen voor de proceskosten ter grootte van een bedrag van € 22.882,50 voor de proceskosten in eerste aanleg en een bedrag van € 29.994,00 voor de proceskosten in hoger beroep, althans zodanige bedragen als uw rechtbank in goede justitie juist acht, door middel van betaling van deze bedragen op de bankrekening van de Stichting Derdengelden Avinci Advocaten met nummer NL95 RABO 0123 1504 18, althans op zodanige wijze dat de rechtbank juist acht, zulks binnen twee weken na het in dit incident te wijzen vonnis, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de curator in deze procedure.
3.2.
Rechtsburg legt aan de incidentele vordering ten grondslag dat het starten van de procedure door de curator volstrekt onnodig is geweest en feitelijk is gebaseerd op het wantrouwen van de curator tegen de verklaring die Rechtsburg heeft afgelegd. Rechtsburg heeft bij de derdenverklaring aangegeven desgewenst een nadere toelichting te kunnen geven, maar hiervan heeft de curator pas gebruik gemaakt tegelijk met het aanbrengen van de dagvaarding. De curator heeft daarna de procedure ook niet ingetrokken. Door de procedure wordt Rechtsburg fors ok kosten gejaagd. Omdat Rechtsburg slechts eenmaal kan verzoeken om zekerheidsstelling, wenst zij ook zekerheidsstelling voor te verwachten proceshandelingen, zowel in de voorliggende procedure als in hoger beroep. Rechtsburg begroot deze kosten op respectievelijk € 22.882,50 en € 29.994,00.

4.Het verweer in het incident

4.1.
De curator concludeert tot niet ontvankelijkheid van Rechtsburg in het incident, dan wel de incidentele vordering af te wijzen, met veroordeling van Rechtsburg in de kosten van het incident. De curator schetst – kort weergegeven – een patroon waarbij [naam] (en ook de heer [naam] , de andere bestuurder van LEADR) zichzelf en zijn gezin riante beloningen toekende, terwijl kosten van zijn overige ondernemingen aan LEADR werden gefactureerd en onttrekkingen aan de rekening-courant uit de boeken werden gewerkt. [naam] en [naam] zijn ook veroordeeld in het boedeltekort. Het hoger beroep loopt nog. Nadien hebben [naam] en [naam] veelvuldig samengewerkt en is [naam] in een ander faillissement eveneens in het boedeltekort veroordeeld. De curator heeft geconstateerd dat [naam] eigenaar is van Rechtsburg, van waaruit hij zijn advieswerkzaamheden uitvoert. Hij staat als enig aandeelhouder en bestuurder in het handelsregister. Na het beslag werd verklaard dat er geen rechtsverhouding is tussen Rechtsburg en [naam] , later werd aangegeven dat [naam] werkte op opdrachtbasis, maar dat er geen opdrachten waren verstrekt. De curator is echter bekend met minstens twee zaken waarbij [naam] als insolventieadviseur optrad rond de periode van beslaglegging, nog los van het feit dat [naam] vanwege zijn bestuurderschap fiscaal geacht wordt een dienstverband te hebben. Door de incidentele vordering tracht [naam] de curator te dwarsbomen, door zekerheid te vragen terwijl er sprake is van een lege boedel, waardoor de curator dus niet aan de zekerheid zal kunnen voldoen. Uit het beeld dat is geschetst, is voldoende aannemelijk gemaakt dat er door de werkwijze van [naam] sprake is van misbruik van bevoegdheid, met geen ander doel dan de curator in zijn verhaalsmogelijkheden te dwarsbomen. Daarmee is ook sprake van strijd met de goede procesorde. Ook komt Rechtsburg in redelijkheid geen beroep op zekerheidsstelling toe, omdat juist de evidente onwaarheden van Rechtsburg tot deze procedure hebben geleid, aldus de curator. Daarbij gaat het om een lege boedel, wat vooral te wijten is aan [naam] en [naam] en de entiteiten waarvoor zij werken. De curator betwist voorts de hoogte van de gevorderde zekerheid. Ten slotte voert hij aan dat zekerheidsstelling in strijd is met het systeem van verdeling op basis van preferentie en dat toewijzing feitelijk zou betekenen dat een curator met een lege boedel geen rechtsvordering op grond van artikel 477a Rv kan instellen.
Bij nagekomen akte heeft de curator het vonnis in incident zekerheidsstelling van 22 december 2021 van de rechtbank Midden- Nederland overgelegd dat is gewezen in de nevenprocedure tussen de curator en Qiviq Juristen BV (de vennootschap van [naam] ), waarbij zekerheidsstelling is afgewezen.
4.2.
Rechtsburg heeft bij akte op het verweer gereageerd. Zij stelt dat het verweer voornamelijk ziet op Qiviq Juristen en [naam] en niet op [naam] , zodat het voor deze procedure niet relevant is. De door de curator aangehaalde opdrachten hebben deels nauwelijks omzet gegenereerd en zijn voorts geen actuele inkomstenbronnen. Het vonnis in de nevenprocedure is niet relevant, omdat dit ziet op andere partijen en andere feiten, waarbij de rechtbank evenwel beslist dat de vordering wordt afgewezen, omdat niet is gebleken van een onverhaalbare vordering, terwijl de curator zich juist beroept op een lege boedel.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Artikel 477a lid 2 Rv is bedoeld om te voorkomen dat de derde die enerzijds aan zijn verklaring moet voldoen en anderzijds naar aanleiding van de betwisting van die verklaring of de geëiste aanvulling daarvan moet procederen, met onverhaalbare proceskosten blijft zitten.
Artikel 447a lid 2 Rv bevat daarmee een afwijking op de hoofdregel dat iemand die op redelijke gronden een procedure wil entameren, niet tevoren behoeft zeker te stellen dat aan een eventuele kostenveroordeling kan worden voldaan. Deze afwijkende regel is geschreven voor de situatie waarin de derde-beslagene reden heeft om aan de solvabiliteit van de executant te twijfelen. Deze incidentele vordering kan ook worden toegewezen ten aanzien van een curator in een faillissement met een lege boedel (Hof Amsterdam, 14 februari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7729). Het betreft een discretionaire bevoegdheid van de rechtbank.
5.2.
De rechtbank is in het voorliggende geval van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. Niet in geschil is dat de curator vanwege een lege boedel niet aan een eventueel opgelegde zekerheidsstelling zal kunnen voldoen. Het niet stellen van zekerheid heeft volgens artikel 477a lid 2 Rv niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg.
Vast staat dat [naam] aansprakelijk is voor het boedeltekort van LEADR. Vast staat ook dat [naam] als bestuurder en enig aandeelhouder van Rechtsburg staat ingeschreven in het handelsregister. Door de curator is beslag gelegd onder Rechtsburg en daarmee dus indirect onder [naam] . Er is dus sprake van een nauwe verwevenheid van [naam] met Rechtsburg. Daarnaast wordt door Rechtsburg niet betwist dat [naam] in opdracht diensten voor Rechtsburg (heeft) verricht, zoals zij zelf ook in een aanvullende verklaring heeft verklaard. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de belangen van de curator om de verklaringsprocedure jegens Rechtsburg voort te kunnen zetten, zwaarder wegen dan de belangen van Rechtsburg tot zekerheidsstelling voor de proceskosten.
5.3.
Rechtsburg zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de curator begroot op € 563,00.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt Rechtsburg in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 563,00,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 maart 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Alphen en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: mvda