ECLI:NL:RBZWB:2022:7371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2451
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WW-uitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had een WW-uitkering die vanaf 1 september 2017 werd herzien, waarbij werd gesteld dat zij over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2019 een bedrag van € 11.277,64 te veel had ontvangen. Dit bedrag diende terugbetaald te worden. Na een bezwaarprocedure verklaarde de verweerder het bezwaar ongegrond, maar trok later het bestreden besluit in en besloot dat er geen reden was voor herziening, met uitzondering van een bedrag van € 7.308,65 dat onterecht was uitbetaald.

Verzoekster trok haar beroep in, maar vroeg de rechtbank om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop de verweerder instemde met de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.841,-, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast is de verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.841,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoekster laten weten dat haar WW-uitkering vanaf 1 september 2017 wordt herzien, dat zij over de periode van 1 september 2017 tot en met 31 augustus 2019 bruto € 11.277,64 te veel aan uitkering heeft ontvangen en dat zij dit bedrag moet terugbetalen.
In het besluit van 5 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 2 augustus 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat er geen reden is voor herziening en dat de terugvordering niet wordt gehandhaafd met uitzondering van het bedrag van € 7.308,65 dat ten onrechte is overgemaakt aan verzoekster en dus onverschuldigd is uitbetaald.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij het eens is met dat verzoek.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.841,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.841,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 7 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.