ECLI:NL:RBZWB:2022:7379

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
22-002425
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring bezwaarschrift DNA-onderzoek veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel. De veroordeelde, geboren in 1992, had een bezwaarschrift ingediend op 3 februari 2022, dat betrekking had op een bevel tot afname van celmateriaal dat op 16 mei 2022 was gegeven. De rechtbank heeft het bezwaar in besloten raadkamer behandeld op 30 mei 2022, waarbij de advocaat van de veroordeelde, mr. C.C.J. Mouwen, en de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, aanwezig waren. De veroordeelde zelf was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder was veroordeeld voor diefstal en dat er geen uitzonderingssituatie was die het DNA-onderzoek zou kunnen rechtvaardigen. De verdediging voerde aan dat de kans op herhaling klein was, gezien het strafblad van de veroordeelde, dat slechts één geseponeerde zaak bevatte. De officier van justitie betwistte dit en wees op eerdere veroordelingen voor het uitgeven van vals geld, wat volgens hem het recidiverisico verhoogde.

De rechtbank oordeelde dat het DNA-onderzoek van belang kon zijn voor de opsporing en vervolging van toekomstige strafbare feiten. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderingssituatie was en verklaarde het bezwaar ongegrond. De beslissing werd genomen door mr. E.B. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting op 13 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-047305-21
raadkamernummer : 22-002425
datum : 30 mei 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. C.C.J. Mouwen, advocaat te Tilburg (Nimrodstraat 29a, 5042 WX Tilburg),
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 03 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 30 mei 2022 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de veroordeelde, mr. C.C.J. Mouwen en de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, op zitting gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat er sprake is van een uitzonderingssituatie zoals in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Veroordeelde is veroordeeld voor diefstal omdat zij een contant geldbedrag had weggenomen. Voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van een dergelijk feit wordt in zijn algemeenheid geen DNA-materiaal gebruikt of ingezet. Daarnaast volgt uit de bijzondere omstandigheden van het geval dat veroordeelde voorafgaand aan het plegen van dit strafbare feit slechts één geseponeerde zaak op haar strafblad heeft staan. De kans op herhaling is daarmee buitengewoon klein.
In aanvulling op het bezwaarschrift is in raadkamer namens veroordeelde aangevoerd dat zij weliswaar twee keer is veroordeeld, maar dit betroffen OM-hoorzittingen. Veroordeelde zat toen in een lastige periode. Zij werd beïnvloed door haar toenmalige vriend. Op dit moment gaat het beter met veroordeelde.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Uit het strafblad van veroordeelde is gebleken dat er twee strafbeschikkingen zijn opgelegd wegens het uitgeven van vals geld. Gelet op het strafblad van veroordeelde acht de officier van justitie het recidiverisico zeker aanwezig. Daarbij komt dat diefstal wel degelijk een strafbaar feit is waarbij DNA-onderzoek van belang kan zijn.

Beoordeling

Bij vonnis van 25 oktober 2021 is veroordeelde door de politierechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van diefstal tot een taakstraf van 60 uur waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 16 mei 2022, heeft veroordeelde op 31 januari 2022 celmateriaal afgestaan.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing vervolging en berechting van strafbare feiten.
In het onderhavige geval is veroordeelde veroordeeld voor diefstal. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde kan van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Van een uitzondering die gelegen is in de aard van het feit is geen sprake.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan.
Hetgeen door of namens de veroordeelde is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie. Veroordeelde heeft een voorwaardelijke straf opgelegd gekregen om het recidivegevaar in te perken. Daarbij komt dat uit het strafblad van veroordeelde is gebleken dat zij na onderhavige veroordeling twee keer is veroordeeld voor het uitgeven van vals geld. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat sprake is van een gering recidivegevaar.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is op 13 juni 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2022.
De griffier is buiten staat om deze beslissing te ondertekenen.