ECLI:NL:RBZWB:2022:7387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
22-001015
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een voertuig

Op 16 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klager, die in beroep ging tegen de inbeslagname van zijn Mercedes-Benz, die op 26 november 2020 in beslag was genomen. Klager stelde dat hij rechthebbende was op het voertuig en dat het Openbaar Ministerie ten onrechte had besloten het voertuig aan een ander terug te geven. Tijdens de behandeling in raadkamer op 10 mei 2022 zijn zowel klager als zijn raadsman, mr. I. Azarkan, alsook de officier van justitie, mr. K. Pieters, gehoord. Klager was niet verschenen, maar zijn belangen werden vertegenwoordigd door zijn raadsman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat klager het voertuig rechtmatig had verworven en dat er geen sprake was van diefstal, maar van verduistering. De officier van justitie wijzigde zijn standpunt en stelde dat het klaagschrift gegrond verklaard kon worden, omdat klager's broer het voertuig voor hem had aangekocht. De rechtbank oordeelde dat er geen strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag en dat klager als rechthebbende moest worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van het voertuig aan klager.

De beslissing is genomen in het kader van de procedure rondom de inbeslagname van goederen en de rechten van de rechthebbende. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A.M. Los, in tegenwoordigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 22-001015
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. I. Azarkan, Burg. Prinsensingel 89 E te 4701 HL Roosendaal
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 26 november 2020 onder klager in beslag is genomen: een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type C Klasse, kleur zwart en voorzien van het Franse [kenteken] ;
  • het klaagschrift, ingediend op 12 januari 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 10 mei 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. K. Pieters, klager en mr. I. Azarkan als gemachtigd raadsman van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
De belanghebbende (overeenkomstig artikel 552a lid 5 Sv), zijnde [belanghebbende] is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat onder klager een personenauto in beslag is genomen waarvan hij rechthebbende is. Op 3 januari 2022 heeft klager kennis genomen van de beslissing van de officier van justitie om het voertuig aan een ander dan klager terug te geven, omdat klager volgens de officier van justitie niet als rechthebbende van het voertuig is aan te merken. Klager is het met deze beslissing niet eens en stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) rechtmatig eigenaar is, nu hij geheel te goeder trouw heeft gehandeld. Hiertoe is allereerst opgemerkt dat de officier van justitie op 3 februari 2021 heeft besloten het voertuig aan klager in bewaring te geven. Daarnaast heeft klager voldaan aan zijn onderzoeksplicht naar het voertuig en de verkoper. Klager heeft immers het kentekenbewijs gecontroleerd, waaruit is gebleken dat verkoper [naam 1] destijds eigenaar was van de auto. Hiertoe is het zogenoemde “Certificat d’immatricaltion” bij het klaagschrift gevoegd. Ook heeft klager het chassisnummer en het kenteken ten tijde van de aankoop aan de hand van het kentekenbewijs gecontroleerd. Klager en verkoper hebben voor de verkoop gebruik gemaakt van een koopcontract van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Frankrijk, welk koopcontract bij het klaagschrift is gevoegd. Daarnaast heeft klager bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken een certificaat opgevraagd waaruit bleek dat er géén bijzonderheden (o.a. geen sprake van diefstal/pandrechten etc.) geregistreerd waren. Dit certificaat is gehecht aan het klaagschrift. Klager heeft ook stukken bijgevoegd waaruit blijkt dat klager het voertuig in Nederland heeft laten taxeren door een erkend taxatiebureau en dat hij via een gespecialiseerd garagebedrijf onderdelen heeft besteld bij de Mercedes dealer. Voorts zijn de onderhoudsboekjes en twee autosleutels aan klager meegeleverd. Gelet op voornoemde omstandigheden wordt verzocht het klaagschrift gegrond te verklaren.
De raadsman heeft voorafgaand aan de behandeling in raadkamer stukken overgelegd waaruit blijkt dat [naam 2] , welke naam op het koopcontract staat vermeld, de broer van klager betreft en dat hij zijn achternaam heeft laten wijzigen.
In raadkamer heeft de raadsman aangevoerd dat in de aangifte slechts wordt gesproken over dat iemand is gestopt met betalen en dat er niet expliciet wordt gesproken over diefstal.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat er geen reden is het beslag te handhaven. De vraag is vervolgens wie redelijkerwijs als rechthebbende van het inbeslaggenomen voertuig is aan te merken. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat dit [belanghebbende] is, zodat het voertuig aan hen dient te worden geretourneerd. Hiertoe is aangevoerd dat klager niet als rechthebbende kan worden aangemerkt omdat hij blijkens de bij het klaagschrift gevoegde koopovereenkomst niet als koper van het voertuig is opgetreden. Het voertuig is door [naam 1] verkocht aan [naam 2] , woonachtig te [plaats] . De officier van justitie acht het onvoldoende onderbouwd hoe klager, ondanks het feit dat hij niet de koper van het voertuig is, als rechthebbende gezien zou moeten worden. In de tweede plaats zijn de uitzonderingen uit artikel 3:86 BW inet van toepassing, zodat [belanghebbende] de eigendom van het voertuig binnen 3 jaar na de diefstal/verduistering kan opeisen. Gelet op het voorgaande wordt verzocht het klaagschrift ongegrond te verklaren.
In raadkamer heeft de officier van justitie het eerder ingenomen standpunt door het Openbaar Ministerie gewijzigd in die zin dat het klaagschrift gegrond kan worden verklaard. Ten eerste is aannemelijk geworden dat de broer van klager het voertuig voor hem heeft aangekocht. Ten tweede is het zo dat volgens strikte jurisprudentie van de Hoge Raad uit 1999 en 2001 de oorspronkelijke eigenaar van het voertuig enkel door artikel 3:86 BW wordt beschermd indien er sprake is van diefstal. In onderhavig geval is aangifte gedaan van verduistering. Gelet op het voorgaande kan niet langer worden gezegd dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende is aan te merken. Het voertuig dient te worden geretourneerd aan klager.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen. Dit is bijvoorbeeld van belang bij een klaagschrift dat is gericht tegen het voornemen van de officier van justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen terug te geven aan anderen dan de beslagene. In dat voornemen ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie zich in raadkamer op het standpunt heeft gesteld dat het inbeslaggenomen voertuig kan worden geretourneerd aan klager. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het belang van strafvordering zich nog tegen teruggave verzet.
De rechtbank overweegt voorts dat in beginsel, indien het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet, inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de beslagene. Dit ligt echter anders indien een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De Hoge Raad hanteert namelijk een strikte uitleg over de werking van derdenbescherming. Artikel 3:86 BW beschermt enkel de oorspronkelijke eigenaar die het goed door diefstal heeft verloren. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het voertuig is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van het voertuig aan klager gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voertuig aan klager.
Deze beslissing is op 16 mei 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).