Op 16 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klager, die in beroep ging tegen de inbeslagname van zijn Mercedes-Benz, die op 26 november 2020 in beslag was genomen. Klager stelde dat hij rechthebbende was op het voertuig en dat het Openbaar Ministerie ten onrechte had besloten het voertuig aan een ander terug te geven. Tijdens de behandeling in raadkamer op 10 mei 2022 zijn zowel klager als zijn raadsman, mr. I. Azarkan, alsook de officier van justitie, mr. K. Pieters, gehoord. Klager was niet verschenen, maar zijn belangen werden vertegenwoordigd door zijn raadsman.
De rechtbank heeft vastgesteld dat klager het voertuig rechtmatig had verworven en dat er geen sprake was van diefstal, maar van verduistering. De officier van justitie wijzigde zijn standpunt en stelde dat het klaagschrift gegrond verklaard kon worden, omdat klager's broer het voertuig voor hem had aangekocht. De rechtbank oordeelde dat er geen strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag en dat klager als rechthebbende moest worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van het voertuig aan klager.
De beslissing is genomen in het kader van de procedure rondom de inbeslagname van goederen en de rechten van de rechthebbende. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De uitspraak is gedaan door mr. J.C.A.M. Los, in tegenwoordigheid van griffier mr. M. van Grinsven, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.