ECLI:NL:RBZWB:2022:7410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22-002799
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van voertuig

Op 16 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klaagster, die de teruggave van haar in beslag genomen voertuig, een Audi A6 Avant, vroeg. Het voertuig was op 31 januari 2022 in beslag genomen van haar zoon, [belanghebbende], die zonder geldig rijbewijs reed. Klaagster had het voertuig uitgeleend aan haar zoon omdat zij door een beenbreuk niet in staat was om hem naar zijn werk te brengen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 10 mei 2022 verklaarde de officier van justitie, mr. K. Pieters, dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het voertuig aan klaagster. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift gegrond was, omdat er geen strafvorderlijk belang bestond bij het voortduren van het beslag en klaagster als rechthebbende op het voertuig moest worden aangemerkt. De rechtbank gelastte de teruggave van het voertuig aan klaagster, waarbij werd opgemerkt dat de beslissing op 16 mei 2022 is gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: /
rk.nummer: 22-002799
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats]
wonende op het adres [woonadres]
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 31 januari 2022 onder [belanghebbende] in beslag is genomen: een personenauto van het merk Audi, type A6 Avant, kleur blauw en voorzien van [kenteken] ;
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 11 februari 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • het verweerschrift van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 10 mei 2022. Gehoord zijn de officier van justitie mr. K. Pieters, klaagster en [belanghebbende] als belanghebbende.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat dat het voertuig van klaagster in beslag is genomen nadat zij dit had uitgeleend aan [naam] omdat hij moest gaan werken. Klaagster heeft voorts aangevoerd dat zij de inbeslagneming niet nodig acht en dat zij het voertuig hard nodig heeft.
In raadkamer heeft klaagster te kennen gegeven dat zij wist dat haar zoon [belanghebbende] niet beschikte over een geldig rijbewijs. Zij bracht hem iedere dag naar zijn werk, maar op de betreffende dag had zij haar been gebroken en kon niemand anders hem weg brengen. Ook bleek zij vanwege haar nulurencontract geen Ziektewetuitkering te ontvangen, waardoor er financiele problemen ontstonden. Uiteindelijk heeft zij tegen haar zoon gezegd dat hij de auto mocht pakken om naar zijn werk te gaan.
[belanghebbende] heeft in raadkamer verklaard dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard omdat hij heeft gereden onder invloed van drugs. Er loopt momenteel een traject bij het CBR, waarvoor hij deze week een afspraak heeft. Eerder was de psychologische test niet goed. Belanghebbende heeft verklaard dat hij is gedagvaard tegen 24 mei a.s. wegens het rijden zonder rijbewijs. Dit is vermoedelijk voor het feit met pleegdatum 13 januari. Belanghebbende heeft een eigen bedrijf in beplating voor de bouw. Zijn moeder brengt hem naar iedere klus.
De officier van justitie heeft zich aanvankelijk schriftelijk op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven.
In raadkamer heeft de officier van justitie de eerdere reactie van het Openbaar Ministerie gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat hij ervan uitgaat dat klaagster eigenaar is van het voertuig en dat haar zoon hier gebruik van heeft gemaakt. Gelet op het feit dat het de tweede keer is dat haar zoon in de auto heeft gereden zonder geldig rijbewijs en klaagster hiervan op de hoogte was, zou later strikt genomen een verbeurdverklaring kunnen volgen. De officier van justitie is echter van mening dat klaagster inmiddels voldoende gewaarschuwd is. De latere strafrechter kan hier altijd nog een ander oordeel over hebben. De officier van justitie heeft laten weten dat er voor het rijden zonder rijbewijs met pleegdatum 31 januari jl. nog geen zittingsdatum bekend is.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Ingevolge artikel 116, eerste lid, Sv doet het Openbaar Ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. In het systeem van de wet ligt aldus besloten dat, indien het Openbaar Ministerie bij de behandeling van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv te kennen geeft van oordeel te zijn dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen de gevraagde teruggave verzet, de rechter, zonder zelf in een beoordeling van dit laatste punt te treden, op het klaagschrift dient te beslissen.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie in raadkamer te kennen heeft gegeven dat het belang van strafvordering zich niet langer verzet tegen teruggave van het inbeslaggenomen voertuig. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klaagster redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het inbeslaggenomen voertuig is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van het voertuig aan klaagster gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart
- het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van het inbeslaggenomen voertuig aan klaagster.
Deze beslissing is op 16 mei 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).