Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, een Belgische voormalig ambtenaar, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 en 2018. De inspecteur had de aanslagen vastgesteld op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 33.364 en € 36.657, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. De belanghebbende voerde aan dat hij onterecht als premieplichtige voor de AOW en Anw was aangemerkt, omdat hij onder de Belgische sociale zekerheidswetgeving viel en dubbele premieheffing zou plaatsvinden.
Tijdens de zitting op 1 februari 2022 in Breda heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende en de inspecteur gehoord. De rechtbank overwoog dat de EU-Verordening inzake sociale zekerheid van toepassing was, en dat de belanghebbende, die in Nederland woonde en in 2017 en 2018 nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd had bereikt, onderworpen was aan de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de premieheffing voor de AOW en Anw terecht had vastgesteld en dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond waren.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier.