ECLI:NL:RBZWB:2022:7441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3211
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, die hem met ingang van 4 december 2020 was toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, het UWV heeft in een later besluit vastgesteld dat eiser slechts 60,76% arbeidsongeschikt is. De rechtbank behandelt het beroep van eiser, die van mening is dat zijn beperkingen niet correct zijn ingeschat door het UWV. Tijdens de zitting op 30 juni 2022 zijn zowel eiser als een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig geweest. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven te reageren op het verweerschrift van het UWV. Na verdere correspondentie tussen partijen heeft de rechtbank het onderzoek op 25 oktober 2022 gesloten.

De rechtbank concludeert dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld op 60,76%. De rechtbank baseert deze conclusie op de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV, die de medische situatie van eiser hebben beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn klachten en beperkingen niet goed zijn meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische gegevens en de klachten van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de mate van arbeidsongeschiktheid op 60,76% vast te stellen, wordt bevestigd. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3211 WIA

uitspraak van 6 december 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 2 december 2020 (primair besluit)
aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 4 december 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Met het bestreden besluit van 21 juni 2021 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser voor 60,76% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het UWV heeft op 22 juni 2022 op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het verweerschrift op 24 juni 2022 ontvangen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mevrouw [naam begeleidster] de begeleidster van eiser en mr. J.W. van Schaik namens het UWV. De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld in verband met autopech. De rechtbank heeft op zitting het onderzoek geschorst om eisers gemachtigde in de gelegenheid te stellen om te reageren op het verweerschrift van het UWV dat minder dan tien dagen voor de zitting bij de rechtbank binnen was. Daarna zou het UWV nog een week krijgen om op de reactie van eisers gemachtigde te reageren.
1.4
Eisers gemachtigde heeft op 7 juli 2022 gereageerd op het verweerschrift van het UWV. Het UWV heeft, op uitnodiging van de rechtbank van 12 september 2022, op 14 september 2022 gereageerd op de reactie van eisers gemachtigde.
1.5
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 25 oktober 2022.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 4 december 2020 voor 60,76% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 december 2020 heeft vastgesteld op 60,76%
.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als senior accountmanager. Voor dat werk is hij op 7 december 2018 uitgevallen vanwege toename van al langer bestaande rug- en nekklachten en uitstralende pijn. Op 4 december 2020 bereikt eiser het einde van de wachttijd voor de WIA-uitkering. Vervolgens volgt de besluitvorming zoals beschreven onder het kopje inleiding. Ten tijde van de WIA-beoordeling speelt er ook psychische problematiek die gedurende de ziekteperiode is ontstaan.
Heeft het UWV de beperkingen van eiser juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens van eiser bestudeerd en eiser gezien op de hoorzitting van 18 mei 2021. Aansluitend aan de hoorzitting heeft de verzekeringsarts b&b een lichamelijk onderzoek verricht bij eiser. Naar aanleiding van het lichamelijk onderzoek, heeft de verzekeringsarts b&b de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) die de verzekeringsarts had opgesteld aangepast. Vanwege de nekklachten van eiser, heeft de verzekeringsarts b&b een beperking aangenomen op snelle en extreme hoofdbewegingen. Wat betreft de pijnklachten die voortvloeien uit de rug- en beenklachten is de verzekeringsarts b&b van mening dat die pijnklachten door de verzekeringsarts onterecht zijn aangeduid als logisch gevolg van de spelende fysieke problematiek. Hierin heeft de verzekeringsarts b&b meegewogen dat al in 2002 gesproken werd van een chronisch pijnsyndroom, dat de toename van klachten veel sneller verloopt dan bij klachten veroorzaakt door artrose verwacht mag worden, zonder dat hierbij sprake is van een duidelijke aanleiding of ‘knik’ in het verhaal en dat er bovendien bewegingsbelemmeringen bestaan die niet verklaard kunnen worden vanuit de SIG-spondylodese. Het activiteitenpatroon van eiser is, volgens de verzekeringsarts b&b, klachtengericht en zeer inactief, waardoor er inmiddels sprake is van forse deconditionering en onbruik. Dat verklaart wel waarom eiser niet kan bewegen, maar kan niet als ziektebeeld omschreven worden. Er is dus een verschil tussen de feitelijke medisch vast te stellen aandoeningen en de ervaren klachten. Dit maakt dat niet alle ervaren belemmeringen omgezet kunnen worden in beperkingen die voortvloeien uit medische aandoeningen. In verband met het voorgaande heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat eiser meer belastbaar kan worden geacht dan door de verzekeringsarts is aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft dan ook minder beperkingen vastgelegd. Wat betreft de psychische toestand van eiser acht de verzekeringsarts b&b de diagnose depressie het meest waarschijnlijk. Stemmingsklachten overheersen en behandeling verloopt via antidepressiva. Bij eigen onderzoek vindt de verzekeringsarts b&b geen overduidelijke afwijkingen, de klant kan geen diagnose benoemen, er zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen duidelijke belemmeringen in het dagelijks leven aanwezig en er is geen behandelaar die eiser recent heeft gezien. Op basis van de stemmingsproblematiek en het medicatiegebruik neemt de verzekeringsarts b&b grotendeels dezelfde beperkingen aan als de verzekeringsarts. Tot slot heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat er geen sprake is van een medisch beeld waarvoor een urenbeperking kan worden gesteld. Daarbij speelt mee dat eiser met de huidige ziektebeelden eerder wel in staat is geweest 40 uur per week te werken.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 juni 2021.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de verzekeringsarts b&b eisers arbeidsmogelijkheden op diverse aspecten onjuist heeft ingeschat omdat de verzekeringsarts b&b eiser niet onderzocht heeft. Eiser zegt dat hij bij de verzekeringsarts b&b alleen maar om de tafel gelopen heeft. De verzekeringsarts b&b heeft aannames gedaan die volgens eiser geen realiteitsgehalte met zich meedragen. Voorts geeft eiser aan dat een uitzicht op verbetering van zijn belastbaarheid en daarmee eveneens zijn arbeidsmogelijkheden niet te verwachten is vanwege de aard van de aandoeningen in onderlinge samenhang met de frequentie van de chronische (pijn)klachten. Volgens zijn behandelaars zal zijn gezondheidssituatie juist meer en meer verslechteren. De beperkingen als gevolg van medische oorzaken in combinatie met noodzakelijk medicijngebruik leiden stelselmatig tot een fors tempoverlies bij bijna alle activiteiten die hij onderneemt. Verder heeft eiser vanwege zijn chronische en intense pijnklachten een gebrekkige en onregelmatige nachtrust, hierdoor is voor eiser dagelijks de noodzaak aanwezig om structureel herstelperiodes in te lassen. Zijn dagelijkse activiteiten, die veelal thuisgebonden zijn, verricht hij in etappes. Daarnaast is eiser vanwege psychische problematiek, die samenhangt met de verslechtering van zijn lichamelijke gezondheid, onder behandeling geweest bij een psychiater en gebruikt hij een hoge dosis antidepressiva. Volgens eiser is zijn psychische gesteldheid en de klachten die daaruit voortvloeien in onvoldoende mate meegewogen door de verzekeringsarts b&b. Eiser is van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het UWV de beperkingen van eiser juist heeft vastgesteld. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de nekklachten, rugklachten, beenklachten, psychische klachten en de vermoeidheidsklachten. Daarbij blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b dat eiser wel onderzocht is aangezien hij gevraagd is meerdere bewegingen met zijn hoofd, nek en rug uit te voeren. Bij de opstelling van de FML is met het feitelijk medisch vast te stellen deel van eisers klachten rekening gehouden. De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de brief van eisers huisarts van 6 augustus 2021, (de uitslag van) het röntgenonderzoek van 17 september 2021, de brief van eisers orthopedisch chirurg van 9 november 2022 en de brief van de psycholoog van Mentaal Beter van 8 juni 2022 geen nieuwe medische informatie bevatten waarmee de verzekeringsarts b&b rekening had moeten houden.
Niet gebleken is dat in de FML van 9 juni 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden geacht, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de door het UWV aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Assemblagemedewerker elektrotechnische producten (Sbc-code 267041), Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en Monteur printplaten (Sbc-code 267051). Verder zijn nog de functies Administratief medewerker (document scannen) (Sbc-code 315133) en Telefonisch verkoper (Sbc-code 315173) geduid, maar niet aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag gelegd.
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 1 december 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 11 juni 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 60,76%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 december 2020 heeft vastgesteld op 60,76%
.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 6 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.