ECLI:NL:RBZWB:2022:7443

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
10034925_E06122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Borm
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen GGZ WNB en werknemer op basis van verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting GGZ Westelijk Noord-Brabant (verzoekster) en een werknemer (verweerder). Het verzoek tot ontbinding werd gedaan op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, wegens verwijtbaar handelen van de werknemer, en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer was sinds 1 oktober 2019 in dienst en had zich op 29 september 2020 arbeidsongeschikt gemeld. De werkgever stelde dat de werknemer een onveilige werksfeer had gecreëerd en zijn plichten had veronachtzaamd, wat leidde tot een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelde echter dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de verwijten en dat er geen sprake was van een voldragen g-grond voor de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Het verzoek tot ontbinding werd afgewezen, en de kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op rehabilitatie en vergoeding van advocaatkosten, omdat de schorsing onterecht was geweest. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten en moest een bedrag van € 3.025,00 netto aan de werknemer betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 10034925 AZ VERZ 22-37
beschikking d.d. 6 december 2022
inzake
de stichting
STICHTING GGZ WESTELIJK NOORD-BRABANT,
statutair gevestigd te Bergen op Zoom en kantoorhoudende te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom,
verzoekster,
hierna te noemen: GGZ WNB,
gemachtigde: mr. J. van der Steenhoven,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M. Stegeman.

1.Het procesverloop

1.1.
GGZ WNB heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Het verzoekschrift is op 4 augustus 2022 ter griffie ontvangen. [verweerder] heeft een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige nevenverzoeken ingediend. Als reactie hierop heeft GGZ WNB een verweerschrift op zelfstandige nevenverzoeken ingediend.
1.2.
Op 8 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigden van partijen hebben pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen.
1.3.
De kantonrechter heeft na het sluiten van de mondelinge behandeling uitspraak bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedag] 1959, is sinds 1 oktober 2019 in dienst bij GGZ WNB in de [functie] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een maandsalaris van € 8.263,02 exclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en overige emolumenten. Op zijn arbeidsovereenkomst is de cao GGZ (hierna: de cao) van toepassing. In deze cao staat, voor zover van belang, het volgende:

Hoofdstuk 1 de arbeidsovereenkomst
(…)
Maatregelen en geschillen
(…)
Artikel 19 schorsing
De werkgever kan de werknemer voor maximaal 1 week schorsen. Voorwaarde is dat de werkgever vindt dat er zo’n ernstige reden is dat het niet verantwoord is de werknemer nog te laten werken. De werkgever kan de schorsing met maximaal 1 week verlengen. De werkgever kan de schorsing niet gelijktijdig met het uitspreken van de eerste schorsing verlengen.
De werkgever geeft schriftelijk de reden aan van de schorsing. Dit gebeurt direct en met een aangetekende brief.
(…)
7.
Als de reden van de schorsing ongegrond blijkt, dan rehabiliteert de werkgever de werknemer openlijk als hij daarom vraagt. Hij ontvangt dan ook een vergoeding van de aantoonbaar geleden schade.
(…)
Hoofdstuk 10 toepassingen ontheffing, overige bepalingen, uitleg en looptijd van de cao
(…)
Artikel 5 afwijkingsmogelijkheden
Deze cao heeft een standaardkarakter. Dat betekent dat de werkgever niet van de cao-bepalingen mag afwijken ten voordele of ten nadele van de werknemer. Dit is alleen anders als bij een specifieke bepaling staat dat er wel afgeweken mag worden. Ook mag de werkgever geen arbeidsvoorwaarden met de werknemer overeenkomen die in deze cao niet geregeld zijn.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is ook de Gedragscode van GGZ WNB van toepassing. In deze gedragscode staat, onder meer, het volgende:

2.3 Respect, aandacht en openheid
(…)
(…) Van medewerkers wordt verwacht dat ze elkaar, cliënten en anderen met wie ze beroepshalve te make hebben met respect bejegenen.
(…) Van medewerkers wordt verwacht dat ze ook aandacht hebben voor elkaars doen en laten, gericht zijn op samenwerking en zich collegiaal opstellen. GGZ WNB wil een prettig werkklimaat bieden, met ondersteuning van persoonlijke ontplooiing binnen de organisatiedoelen. Dit wordt gestimuleerd door een positieve instelling met hart voor de zaak, goede onderlinge verhoudingen, belangstelling en waardering voor elkaar.
(…) GGZ WNB wil dat haar medewerkers in een open en eerlijke omgeving kunnen werken, in een sfeer waarin ze met elkaar kunnen praten over wat wel en niet kan, en waarin ze elkaar durven aanspreken op hun gedrag. (…)
2.3.
Op 3 juni 2020 heeft een jaargesprek plaatsgevonden tussen de leidinggevenden van [verweerder] , mevrouw [leidinggevenden 1] (hierna: [leidinggevenden 1] ), mevrouw [leidinggevenden 2] (hierna: [leidinggevenden 2] ), en [verweerder] . Hiervan is een verslag opgesteld door [leidinggevenden 1] . [verweerder] heeft dit verslag van zijn commentaar voorzien door middel van wijzigingen en op- en aanmerkingen. Tevens heeft hij in de vorm van een bijlage een reactie gegeven.
2.4.
Na verscheidene mails over en weer is in de mail van 22 september 2020 door [leidinggevenden 1] geconcludeerd dat tussen haar en [leidinggevenden 2] en [verweerder] een verschil van inzicht staat over de verslaglegging van het gesprek waar zij niet uitkomen. [leidinggevenden 1] heeft in samenspraak met [leidinggevenden 2] aan [verweerder] voorgesteld om een externe, mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ), uit te nodigen om te gaan kijken wat de feitelijke situatie is rondom de [afdeling] en om advies te geven voor een vervolgtraject. In de mail van 22 september 2020 heeft [verweerder] te kennen gegeven hier niet mee akkoord te gaan.
2.5.
Op 29 september 2020 heeft [verweerder] zich arbeidsongeschikt gemeld.
2.6.
In een mail van 30 september 2020 heeft [verweerder] zijn bezwaren geuit over de gevolgde procedure van [naam 1] en te kennen gegeven niet akkoord te kunnen gaan met het rapport.
2.7.
In de adviezen van de bedrijfsarts van, onder andere, 12 oktober 2020 en 21 oktober 2020 staat dat er sprake is van medisch evidente klachten en dat daarnaast werkgerelateerde problematiek eveneens een rol speelt.
2.8.
Op 24 december 2020 is het plan van aanpak opgesteld. Hierin staat als einddoel van de re-integratie aangekruist:
“Werkhervatting in de eigen functie”.
2.9.
Op 17 februari 2021 heeft [verweerder] , naar aanleiding van verscheidene adviezen van de bedrijfsarts waarin wordt geadviseerd om een gesprek te voeren met een te vertrouwen derde partij, voorgesteld om dhr. [naam 4] als gespreksleider te benoemen.
2.10.
Door GGZ WNB is besloten om dit gesprek plaats te laten vinden met [leidinggevenden 2] . [verweerder] heeft hiertegen in zijn mails van 26 februari 2021, 2 maart 2021, 17 maart 2021 en 29 maart 2021 zijn bezwaren geuit, omdat hij werkgerelateerde problematiek ervaart met [leidinggevenden 1] en hij met haar in gesprek wil hierover.
2.11.
Op 16 maart 2021 heeft de bedrijfsarts het volgende geadviseerd:

Advies
Indien een veilige werksituatie gecreëerd kan worden, kan in onderling overleg vanaf volgende week gestart worden met halve dagen in het eigen werk.”
2.12.
Op 22 maart 2021 is [verweerder] weer aan het werk gegaan. Om dit aan de werknemers kenbaar te maken heeft GGZ WNB, voor zover relevant, de volgende mail rondgestuurd:

We zijn blij jullie te kunnen melden dat [verweerder] weer zover hersteld is dat hij sinds vorige week voor vijf halve dagen begonnen is met het werk. (…)
2.13.
Op 24 maart 2021 hebben de coördinatoren [afdeling] een mail gestuurd aan [verweerder] waarin, onder andere, het volgende staat:

Om samen de [afdeling] goed te kunnen aansturen, ieder vanuit zijn eigen rol, willen we wel aandringen op een gesprek over de onderlinge samenwerking.
Immers, kort voorafgaand aan jouw ziekteverlof is er natuurlijk wel een en ander aan de hand geweest rondom de onderlinge samenwerking. De onderlinge samenwerking heeft schade opgelopen, die schade is niet plots verdwenen en om dan direct over te gaan tot de orde van de dag voelt niet goed!
Via een gesprek onder begeleiding van een onafhankelijke derde willen we de stappen zetten om tot herstel van de onderlinge samenwerking te komen.
2.14.
Op 21 april 2021 heeft het gesprek met de coördinatoren onder begeleiding van de HR adviseur plaatsgevonden. De aanwezigen van het gesprek hebben geen unaniem inhoudelijk akkoord kunnen vinden voor het gespreksverslag. Hierom staan er verschillende kleuren en opmerkingen in het verslag.
2.15.
Op 30 april 2021 heeft de bedrijfsarts, onder andere, het volgende in het advies opgenomen:

Het arbeidsgerelateerde geschil lijkt opgelost,er worden nog verbeteringen doorgevoerd in onderling overleg. Betrokkene werkt momenteel halve dagen, ik adviseer dit te continueren.
2.16.
[verweerder] heeft op 14 mei 2021 een reactie gegeven op het voorstel van de coördinatoren met betrekking tot de herstructurering [afdeling] . Hierin staat, voor zover relevant, het volgende:

Het lijkt erop of binnen de [afdeling] organisatie de vier afdelingen de door jullie geconstateerde problematiek ook anders ervaren. In ons laatste gesprek heb ik jullie aangegeven dat het m.i. daarom noodzakelijk is om echt smart te hebben waar de problematiek nu zit in welke categorie(en) die valt en als hoe groot de problematiek door de individuele medewerker wordt ervaren.
(…)
Samenvattend:
We maken een eerste paar stappen maar het is m.i. noodzakelijk om op korte termijn weer bij elkaar te komen om e.e.a. door te spreken. Er liggen nog een aantal zaken die m.i. echt eerst bespreking behoeven en/of verduidelijking behoeven. Verder is het denk ik van belang om dat echt om de tafel te gaan. Dus een live ontmoeting. Gezien de verdere versoepelingen vanuit de overheid ga ik ervan uit dat dit niet op bezwaren zal stuiten.
2.17.
Op 18 juni 2021 heeft een gesprek tussen [verweerder] en dhr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ), destijds lid van de Raad van Bestuur van GGZ WNB, plaatsgevonden. In dit gesprek is [verweerder] naar huis gestuurd en hem een time-out aangezegd. In de e-mail waarin dit gesprek is vastgelegd, staat – voor zover relevant – het volgende:

We spraken elkaar vanochtend over de afdeling [afdeling] , jouw rol daarin, de moeizame samenwerking met onder andere de coördinatoren en mijn observaties van de afgelopen weken. Je herkende niets van wat ik je vertelde. Volgens jou verloopt alles prima en is er helemaal niets aan de hand. Niet in de samenwerking en niet inhoudelijk. De signalen die ik de afgelopen weken heb gekregen en mijn observaties zijn voor mij dermate verontrustend dat we afscheid moeten nemen. Ik heb je gevraagd daar over na te denken en het willen regelen in een VSO. Je hebt uitvoerig toegelicht dat je niet begrijpt dat ik deze stap zet en je hebt er daarbij op gewezen dat WNB een ‘politieke organisatie’ is waarin tegen jou wordt samengespannen.
Je gaf aan een vakantie te hebben gepland vanaf 3 juli tot en met het einde van de maand. Dat wist ik niet. Je heb ook gezegd dat je je vakantie niet wit gebruiken om hierover na te denken. Ik begrijp dat en ik ga akkoord met je compromis voorstel dat je vanaf nu vakantie neemt. De extra week gaat niet van je vakantiedagen saldo af. Dan spreken we elkaar weer na je vakantie.
Ik bevestig je hierbij dat er geen sprake is van schorsing of non-actiefstelling. (…) Verder bevestig ik je hierbij dat ik je heb aangeraden een arbeidsrecht jurist/advocaat te raadplegen. Daarvoor heb ik je een budget ter beschikking gesteld van €2500,= ex BTW.
2.18.
Hierop heeft [verweerder] op 21 juni 2021 op gereageerd. In deze mail staat, onder andere, het volgende:

Ik kan mij niet vinden in de formulering van het gespreksverslag. Onderstaand ga ik, ter correctie, in op een aantal hoofdzaken, zonder daarmee de juistheid van de rest te erkennen.
(…)
Werkzaamheden [afdeling] manager
Je gaf in het gesprek direct en resoluut aan dat je niet meer wilde dat ik op de werkvloer verscheen
en/of aan het werk ging en dat ik direct naar huis kon gaan. Ik heb je gevraagd hoe je dat wilde
vormgeven, omdat er onder meer geen enkele aanleiding bestaat voor een schorsing of non
actiefstelling. (…) In je schrijven van vrijdag jl. bevestig je dat er geen sprake is van
schorsing of non actiefstelling, zodat je onderkent dat je me niet eenzijdig naar huis kunt sturen.
Er is door ons in het gesprek verkend om mijn vakantie twee weken (ipv 1 week zoals je schrijft) te
verlengen, zonder dat mij dat dagen zou kosten maar we hadden daar nog geen afspraak over
gemaakt.
Mbt je voorstel tot verlenging van mijn vakantie:
Ik zal geen gebruik maken van je voorstel om in de komende twee weken de extra vakantiedagen te
gebruiken. Dit omdat ik me zeer verantwoordelijk voel voor de [afdeling] binnen GGZWNB en gezien het
risico van weer een periode met gebrek aan voortgang.
Ook omdat er juist een reeks belangrijke geplande afstemmings/samenwerkingsbesprekingen met de
coördinatoren zijn gepland, verstoort dat slechts het door [leidinggevenden 2] en mij overeengekomen
samenwerkingsproces met de coördinatoren. Hetgeen voor GGZWNB sterk contraproduktief zou zijn.
Mijn aangevraagde vakantie van 3-26 juli blijft wel in stand. Ook verwacht ik dat het in het kader van
mijn re-integratie goed is om mijn werkzaamheden voort te zetten.”
2.19.
[verweerder] is sinds 29 juni 2021 volledig arbeidsongeschikt.
2.20.
Vanaf 10 december 2021 zijn partijen in gesprek over de mogelijkheden van werkhervatting en mediation en de voorwaarden waaronder mediation zal plaatsvinden. [verweerder] noemt als voorwaarde dat GGZ WNB vooraf schriftelijk bevestigt dat GGZ WNB bereid is om over de re-integratie van [verweerder] te praten en niet over een vertrek/vertrekregeling. Vanuit GGZ WNB is het standpunt ingenomen dat aan de mediation geen voorwaarden worden gesteld.
2.21.
Op 19 januari 2022 heeft het UWV een deskundigenoordeel uitgebracht. Hierin wordt geconcludeerd dat [verweerder] per 4 januari 2022 in staat is om zijn eigen werk te doen en dat er geen beperkingen aan de orde zijn.
2.22.
[verweerder] en GGZ WNB zijn tot overeenstemming gekomen om met elkaar in gesprek te gaan op 28 februari 2022. De gespreksleider heeft de opdracht tijdens dit gesprek teruggegeven.
2.23.
Op 24 maart 2022 heeft [verweerder] het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. In de terugkoppeling hiervan staat, onder meer, het volgende:

De eerder genoemde arbeidsconflict is niet opgelost. Ook de eerdere adviezen om in gesprekken tussen werkgever en werknemer, eventueel met derden erbij, hebben niet geleid tot het oplossen van het arbeidsconflict. Ik adviseer werkgever en werknemer om mediation in te zetten.
De heer [verweerder] is belastbaar voor arbeid. Ik adviseer re-integratie te starten voor 4 uur op de normale werkdagen, en dit 2 wekelijks op te bouwen naar 6 en 8 uur. Na 6 weken kan herstel melding plaatsvinden. Re-integratie kan in onderling overleg tussen werkgever en werknemer intern of extern plaatvinden.”
2.24.
Op 25 april 2022 heeft tussen partijen een mondelinge behandeling in het kort geding met zaaknummer 9741063 \ VV EXPL 22-10 plaatsgevonden. Hierin vorderde [verweerder] in conventie wedertewerkstelling, doorbetaling van 100% van zijn loon, rehabilitatie en een voorschot op de geleden schade. In reconventie vorderde GGZ WNB dat [verweerder] mee zou werken aan mediation. Partijen zijn tot overeenstemming gekomen om mediation te betrachten, reden waarom deze zaak is aangehouden.
2.25.
Op 26 juli 2022 heeft de mediator de mediation beëindigd.
2.26.
Op 17 augustus 2022 is vonnis gewezen in het kort geding tussen partijen met zaaknummer 9741063 \ VV EXPL 22-10. Hierin zijn in conventie de vorderingen tot wedertewerkstelling, rehabilitatie en een voorschot op de geleden schade afgewezen. De vordering tot doorbetaling tot 100% van het loon is toegewezen. GGZ WNB is wegens een gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaard in reconventie.
2.27.
Op 1 september 2022 heeft het UWV een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht in het kader van de WIA-aanvraag van [verweerder] . Hierin is geoordeeld dat GGZ WNB niet voldoende heeft gedaan om [verweerder] te re-integreren en zij daarvoor geen deugdelijke grond heeft.
2.28.
Op 27 september 2022 heeft [verweerder] het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. In het verslag hiervan staat, onder meer, het volgende:

Op verzoek van de werkgever heb ik vandaag een actuele mogelijkheden lijst opgesteld m.b.t. het starten van arbeidsdeskundig onderzoek.
Momenteel zijn er beperkingen bij uw medewerker, maar er zijn ook arbeidsmogelijkheden. Wel is het verstandig bij re-integratie te starten met 4 uur (inclusief reistijd) op de werkdagen, en dit geleidelijk 2 wekelijks op te bouwen met 1 uur, zodat de arbeidsconditie kan worden opgebouwd.

3.Het verzoek

3.1.
GGZ WNB verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met ingang van de eerst mogelijke datum, primair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW en meer subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW zonder toekenning van een transitievergoeding en met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
GGZ WNB stelt hiertoe het volgende.
3.3.
[verweerder] heeft een onveilige werksfeer gecreëerd, waardoor hij heeft gehandeld in strijd met de hem kenbare gedragsregels van GGZ WNB en op grove wijze de plichten uit zijn arbeidsovereenkomst heeft veronachtzaamd. Dit blijkt uit de overgelegde verklaringen van collega’s en leidinggevenden. Van een leidinggevende in een zorgorganisatie met een voorbeeldfunctie als manager kan dit gedrag niet worden getolereerd. De feitelijke gedragingen van [verweerder] zijn, samengevat, de volgende:
  • Misdragen op het werk/kleineren van en afgeven op ondergeschikten, directe collega’s, collega’s van andere afdelingen, coördinatoren, managers en leden van de Raad van Bestuur;
  • Verstoren van verhoudingen;
  • Schending geheimhouding vertrouwelijke informatie;
  • Functie-uitoefening niet naar behoren, plichten veronachtzamen en belemmeren van de bedrijfsuitvoering van werkgever;
  • Weigeren met werkgever in gesprek te gaan en vertragen;
  • Schending van gedragsregels;
GGZ WNB heeft [verweerder] hier meerdere malen op aangesproken en hierover diverse gesprekken met hem gevoerd hierover. Dit heeft echter niet tot een oplossing geleid.
3.4.
Voorts stelt GGZ WNB dat door het handelen van [verweerder] de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is. Er is sprake van een arbeidsrelatie waarin geen enkele verandering meer te verwachten is, mede nu het mediationtraject niet is geslaagd. De vertrouwensbasis die nodig is voor de functie van [verweerder] ontbreekt geheel.
3.5.
Het (ernstig) verwijtbaar handelen en de tussen partijen ontstane vertrouwensbreuk tezamen dient tot de conclusie te leiden dat partijen onmogelijk met elkaar verder kunnen. De arbeidsovereenkomst dient daarom ook op grond van de cumulatiegrond te worden beëindigd.
3.6.
Herplaatsing ligt niet in de rede, nu een vruchtbare samenwerking op geen enkele manier mogelijk is.
3.7.
Het staat gelet op de wetsgeschiedenis voor GGZ WNB vast dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hierom verzoekt GGZ WNB te bepalen dat geen transitievergoeding is verschuldigd.
3.8.
Ook dient, gezien dit ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , de arbeidsovereenkomst per de eerst mogelijke datum te worden ontbonden.
3.9.
Het verzoek houdt geen verband met het opzegverbod tijdens ziekte of enig ander opzegverbod. Het (ernstig) verwijtbaar handelen nam een aanvang vanaf vrijwel de eerste dag en de grote scheuren in de samenwerking zijn al (ver) vóór de ziekmelding van [verweerder] ontstaan.

4.Het verweer en de zelfstandige tegenverzoeken

4.1.
[verweerder] verzoekt:
A. indien het verzoek van GGZ WNB tot ontbinding wordt afgewezen:
1. GGZ WNB niet-ontvankelijk te verklaren in de verzoeken, althans GGZ WNB deze te ontzeggen als zijnde ongegrond en/of onbewezen;
2. om [verweerder] binnen 24 uur na de in deze procedure te wijzen beschikking, zonder enige belemmering in de gelegenheid te stellen om hem toe te laten om werkzaamheden te gaan uitvoeren als manager [afdeling] , op straffe van een dwangsom;
indien het verzoek van GGZ WNB tot ontbinding wordt toegewezen:
1. geen aftrek van de proceduretijd te hanteren bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst in verband met het ernstig verwijtbaar handelen van werkgever (artikel 7:671b lid 8 sub a BW);
2. GGZ WNB te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te voldoen:
i. de transitievergoeding;
ii. de billijke vergoeding ten bedrage van € 456.166,99 bruto;
bij zowel een toe- als een afwijzing van het verzoek van GGZ WNB:
1. GGZ WNB te veroordelen om:
i. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te voldoen een bedrag van € 14.640,10 (netto) in het kader van gemaakte advocaatkosten, subsidiair een bedrag van € 3.025,00 (netto);
ii. de in het verweerschrift genoemde tekst op briefpapier van GGZ WNB en ondertekend door de bestuurder [naam 3] , zonder toevoegingen, weglatingen of wijzigingen, binnen 5 dagen na het wijzen van het vonnis te verstrekken aan [verweerder] op straffe van een dwangsom;
iii. GGZ WNB te veroordelen in de proces- en nakosten.
4.2.
[verweerder] is arbeidsongeschikt en betwist dat geen verband bestaat tussen de feiten en omstandigheden die aan de ontbinding ten grondslag liggen en de ziekte. Daarbij is sprake van situationele ongeschiktheid en daardoor heeft de arbeidsongeschiktheid ook een relatie met de situatie en het werk, wat kennelijk reden is voor GGZ WNB om ontbinding te vragen. Bovendien was de verstoring niet reeds voldragen voor de ziekmelding, zodat de reden voor ontslag verband houdt met de ziekte.
4.3.
GGZ WNB heeft niet voldaan aan haar verplichting tot herplaatsing.
4.4.
De verwijten die GGZ WNB aan [verweerder] maakt in het kader van e-grond hebben feitelijk meer weg van disfunctioneren dan van verwijtbaar handelen. GGZ WNB heeft haar op- en aanmerkingen op het functioneren van [verweerder] niet concreet gemaakt en zich niet gehouden aan gemaakte afspraken. Ook is er geen verbetertraject doorlopen.
Daarbij worden de stellingen van GGZ WNB slechts ondersteund door verklaringen waar [verweerder] uitdrukkelijk bezwaar tegen heeft gemaakt. Zo werkten meerdere personen die verklaringen hebben afgegeven niet met [verweerder] samen en heeft er geen onafhankelijk en eerlijk onderzoek plaatsgevonden. Er zijn geen andere documenten ter onderbouwing van het standpunt van GGZ WNB dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld en dit wordt tevens door [verweerder] betwist.
4.5.
[verweerder] betwist dat sprake is van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Ook heeft GGZ WNB zich niet ingezet voor enig herstel. Voor zover wel sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde verhouding, dan is die verstoring hoofdzakelijk aan GGZ WNB te wijten.
4.6.
Het beroep op de i-grond is onvoldoende gemotiveerd en moet daarom worden afgewezen.
4.7.
[verweerder] is in juni 2021 ten onrechte geschorst. Gelet op de onterechte schorsing heeft [verweerder] recht op rehabilitatie op grond van artikel 19 lid 7 cao. Ook dient GGZ WNB Op basis van artikel 19 lid 7 cao de werkelijk door [verweerder] gemaakte (advocaat)kosten te vergoeden. Hierom maakt [verweerder] aanspraak op een bedrag van in totaal € 14.640,10. In ieder geval een bedrag van € 3.025,00 komt voor toewijzing in aanmerking, omdat dit is toegezegd door GGZ WNB.
4.8.
[verweerder] is van mening dat GGZ WNB ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarom verzoekt hij toekenning van een billijke vergoeding. GGZ WNB heeft een onveilige situatie gecreëerd en [verweerder] ten onrechte geschorst zonder aan hem te vertellen wat hem nu werd verweten. Dit heeft (mede) geleid tot de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Van een goed werkgever had anders mogen worden verwacht. Ook heeft GGZ WNB onvoldoende gedaan tijdens de re-integratie, heeft zij de mogelijkheid op herplaatsing verwaarloosd en [verweerder] ten onrechte niet toegelaten tot werkzaamheden. Dit heeft zijn arbeidsongeschiktheid verergerd, althans heeft het hem belemmerd in zijn herstel.

5.De beoordeling in de verzoeken van GGZ WNB

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
verwijtbaar handelen
5.2.
Onder een redelijke grond voor ontbinding wordt onder andere verstaan verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dit is de zogenoemde e-grond (artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW).
5.3.
GGZ WNB heeft deze grond (bijna) volledig onderbouwd door middel van verklaringen van andere werknemers. Hoewel de verklaringen veelal eensluidend zijn, valt op de totstandkoming van de verklaringen een en ander af te dingen. Zo is geen sprake van een onafhankelijk onderzoek en is [verweerder] niet in de gelegenheid gesteld om zijn visie op de verklaringen te geven. Bovendien worden verscheidene gedragingen door [verweerder] betwist. Zo heeft hij ter zitting verklaard dat hij nooit heeft geschreeuwd of iemand heeft geschoffeerd. Dat [verweerder] op zeer scherpe en directe wijze communiceert, brengt nog niet met zich dat sprake is van een evidente misdraging door [verweerder] . Dit maakt dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] collega’s heeft gekleineerd dan wel zich heeft misdragen op het werk en zijn geheimhouding heeft geschonden. Weliswaar volgt uit de verklaringen dat [verweerder] niet heeft gehandeld conform gedragsregel ‘
2.3 Respect, aandacht en openheid’, maar de formulering van deze gedragsregel is zo algemeen dat van GGZ WNB verwacht had mogen worden dat zij hierover met [verweerder] in gesprek was gegaan. Dat dit is gebeurd, zoals door GGZ WNB is gesteld, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende uit de overgelegde stukken.
5.4.
Voorts stelt GGZ WNB dat [verweerder] zijn functie niet naar behoren uitoefent, zijn plichten veronachtzaamt, de bedrijfsuitvoering van de werkgever belemmert en heeft gehandeld in strijd met de wijze waarop hij invulling aan zijn functie dient te geven. Deze verwijten zien op het functioneren van [verweerder] . Dat sprake is van een voldragen d-grond is niet gesteld of onderbouwd, waardoor de kantonrechter hieraan voorbij gaat.
5.5.
Ditzelfde geldt voor de stelling dat [verweerder] verhoudingen verstoord. De onderbouwing hiervan is gelegen in de verhouding tussen [verweerder] en GGZ WNB en deze verwijten wijzen op een g-grond. Deze ontbindingsgrond zal in het hiernavolgende worden besproken.
5.6.
De kantonrechter volgt GGZ WNB in haar betoog dat de gesprekken omtrent mediation niet voortvarend zijn opgepakt, onder andere doordat [verweerder] telkenmale voorwaarden heeft gesteld aan de mediation. Dit enkele feit leidt naar het oordeel van de kantonrechter niet tot de conclusie dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld zodanig dat van GGZ WNB niet kan worden verwacht dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren.
5.7.
Hoewel [verweerder] ter zake van zijn gedragingen en houding zeker wel een verwijt valt te maken, is onvoldoende gebleken dat sprake is van zodanige evidente misdragingen door [verweerder] dat daaruit geconcludeerd zou moeten worden dat van GGZ WNB in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het verzoek van GGZ WNB tot ontbinding op de e-grond wordt daarom afgewezen.
Verstoorde arbeidsverhouding
5.8.
GGZ WNB heeft in haar verzoekschrift naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam onderbouwd dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Hiertegen is door [verweerder] verweer gevoerd. Gelet op de producties en de hoeveelheid verwijten die [verweerder] maakt aan GGZ WNB, onder andere in het uitvoerige verweerschrift, en hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord. Hoewel op de verklaringen een en ander af te dingen valt, laten deze wel een sfeerbeeld zien dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord en dat het draagvlak voor een verdere samenwerking zeer ernstig is beschadigd. Ook door de bezwaren die [verweerder] telkenmale uit, waaronder de bezwaren op het onderzoek door [naam 1] en het niet akkoord kunnen gaan met dit rapport, de eigen visie die [verweerder] heeft, die onder meer blijkt uit zijn reactie op het voorstel van de coördinatoren van 14 mei 2021, en de correcties op verscheidene mails en verslagen, onder andere op het jaargesprek van 3 juni 2020, het door partijen genoemde ‘kleurtjesverslag’ van het gesprek van 21 april 2021, en de mail van [naam 2] van 18 juni 2021, wordt duidelijk dat de samenwerking met [verweerder] uiterst moeizaam is. Nadat door GGZ WNB een time-out is gegeven aan [verweerder] , is de verhouding – mede door de voorwaarden die aan de zijde van [verweerder] werden gesteld aan verschillende gesprekken – verder verstoord geraakt. Na de mondelinge behandeling in kort geding hebben partijen mediation betracht, wat evenmin tot een herstel van de verhoudingen heeft gezorgd. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is en dat sprake is van een voldragen grond.
Opzegverbod
5.9.
Op grond van artikel 7:670 lid 1 BW kan een werkgever de arbeidsovereenkomst (in beginsel) niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het indienen van het verzoek tot ontbinding [verweerder] arbeidsongeschikt was.
5.10.
Op grond van artikel 7:671b lid 6 onder a BW kan de rechter afwijken van het opzegverbod tijdens ziekte en het verzoek om ontbinding toch inwilligen, indien het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop dat opzegverbod betrekking heeft.
5.11.
Het is aan GGZ WNB – die zich beroept op de van de hoofdregel afwijkende bepaling (artikel 7:671b lid 6 onder a BW) – om te stellen en zonodig te bewijzen dat van verband tussen de door haar gewenste ontbinding van de arbeidsovereenkomst en een omstandigheid of feit waarop het opzegverbod betrekking heeft geen sprake is.
5.12.
Hoewel voor de ziekmelding al wel scheuren in de arbeidsverhouding waren ontstaan, was er naar het oordeel van de kantonrechter – anders dan GGZ WNB stelt – voor de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] op 29 september 2020 nog geen sprake van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Met andere woorden: er was op dat moment nog geen voldragen g-grond. Uit de mail waarin de terugkeer van [verweerder] kenbaar wordt gemaakt blijkt niet dat sprake was van een voldragen grond. Ook hebben de coördinatoren [afdeling] op 24 maart 2021 gevraagd om een gesprek om tot herstel van de onderlinge samenwerking te komen, waaruit eveneens volgt dat de grond nog niet voldragen was. Ditzelfde volgt uit het plan van aanpak van 24 december 2020 waarin het einddoel is ‘
werkhervatting in de eigen functie’ en het advies van de bedrijfsarts van 30 april 2021 waarin staat dat het arbeidsgerelateerde geschil lijkt opgelost. Daarbij steunt de argumentatie van GGZ WNB ten aanzien van de g-grond ook op een aantal gedragingen van [verweerder] gedurende zijn re-integratie, waaronder het door partijen genoemde ‘kleurtjesverslag’ naar aanleiding van een gesprek met de coördinatoren op 21 april 2021. Bovendien heeft GGZ WNB zelf in het kort geding in reconventie mediation gevorderd. De kantonrechter zal het ontbindingsverzoek van GGZ WNB daarom afwijzen.
proces- en nakosten
5.13.
GGZ WNB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 996,00 als salaris gemachtigde.
5.14.
De nakosten, zoals verzocht door [verweerder] , zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

6.De beoordeling in de verzoeken van [verweerder]

wedertewerkstelling
6.1.
Nu het ontbindingsverzoek van GGZ WNB is afgewezen, verzoekt [verweerder] wedertewerkstelling in de functie van manager [afdeling] . Zoals hiervoor overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat inmiddels sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. Gelet hierop, de overgelegde verklaringen en het algehele sfeerbeeld van de verhouding tussen partijen acht de kantonrechter terugkeer bij GGZ WNB – en zeker terugkeer in de eigen functie – en herstel van de verhoudingen niet reëel. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
6.2.
De kantonrechter is zich ervan bewust dat GGZ WNB, zeker nu er arbeidsmogelijkheden bij [verweerder] zijn, [verweerder] niet tot aan het eind van de wachttijd buitenspel kan plaatsen door hem niet te werk te stellen. Partijen hebben ter zitting verklaard dat er een arbeidsdeskundig rapport in concept is voor het tweede spoor traject. Ook [verweerder] was tevreden over het gesprek en heeft verklaard dat hij hoopt dat het tweede spoortraject wordt opgestart, zodat hij ook aan het werk blijft. De kantonrechter gaat ervan uit dat dit tweede spoortraject zo snel mogelijk vervolg krijgt en dat GGZ WNB op enigerlei wijze meewerkt aan de re-integratie van [verweerder] , wat in het belang is van beide partijen.
schorsing
6.3.
Voorts heeft [verweerder] verzocht om rehabilitatie en om een vergoeding van de advocaatkosten op grond van artikel 19.7 van de cao, nu sprake is van een schorsing en geen time-out. GGZ WNB heeft hiertegen aangevoerd dat weliswaar sprake is van een standaardcao, maar dat de time-out niet kan worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaarde waardoor zij gerechtigd was deze time-out te geven.
6.4.
Het begrip arbeidsvoorwaarden in de cao behoeft niet om arbeidsvoorwaarden in eigenlijke zin te gaan, maar ook om onderwerpen die met arbeidsvoorwaarden verband houden (zie Hoge Raad 19 maart 1976,
NJ1976, 407 (
Kip/FMVB), Hoge Raad 10 juni 1983,
NJ1984, 147 (
SFM/Fabricom) en Hoge Raad 30 januari 1987,
NJ1987, 936 (
Van Velden). Gelet hierop moet onder arbeidsvoorwaarden waarvoor geen afwijking mogelijk is – anders dan GGZ WNB stelt – ook de regeling voor de schorsing worden begrepen. Nu volgens hoofdstuk 10 artikel 5 van de cao sprake is van een standaardkarakter, mocht GGZ WNB niet van deze bepaling afwijken. Gelet op de aard en de inhoud van de time-out en het standaardkarakter van de cao moet de time-out worden gekwalificeerd als een schorsing in de zin van artikel 19 van de cao.
6.5.
De vervolgvraag is of deze schorsing onterecht is geweest en of [verweerder] daarom recht heeft op rehabilitatie en vergoeding van de advocaatkosten. GGZ WNB heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling in het kort geding verschillende verklaringen van medewerkers overgelegd. Deze verklaringen zijn echter niet voorafgaand aan de schorsing verzameld en aan [verweerder] overgelegd. Naar aanleiding van de schorsing heeft [naam 2] [verweerder] slechts gemaild dat sprake is van een moeizame samenwerking met onder andere de coördinatoren. Dit is echter – ten tijde van de schorsing – door GGZ WNB niet nader onderbouwd, terwijl artikel 19 lid 2 van de cao wel vereist dat de werkgever direct en met een aangetekende brief schriftelijk de reden van de schorsing aangeeft. Hoewel er enige conflicten zijn geweest in de periode vanaf 22 maart 2021 tot aan 18 juni 2021 en de samenwerking verre van vlekkeloos verliep, heeft er geen gesprek plaatsgevonden met [verweerder] dat hij zijn handelwijze dan wel zijn functioneren moest aanpassen voorafgaand aan de schorsing. Dat sprake was van een dusdanig ernstige reden dat het niet verantwoord was om [verweerder] nog te laten werken, zoals vereist in artikel 19 lid 1 van de cao, is dan ook niet gebleken. Naar het oordeel van de kantonrechter was de schorsing ongegrond.
6.6.
Gelet op artikel 19 lid 7 van de cao dient GGZ WNB [verweerder] dan ook te rehabiliteren. De door [verweerder] verzochte rehabilitatie middels de door hem in het verweerschrift opgenomen brief wordt dan ook toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter de tekst zal aanpassen aangezien de wedertewerkstelling wordt afgewezen. De tekst die GGZ WNB moet opnemen in de brief, zal de kantonrechter onder de beslissing opnemen. De hieraan gekoppelde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op de wijze zoals onder de beslissing opgenomen.
6.7.
Voorts dient [verweerder] ingevolge artikel 19 lid 7 van de cao een vergoeding te ontvangen van de aantoonbaar geleden schade. De schade van [verweerder] bestaat uit de advocaatkosten die zijn gemaakt in het kader van de schorsing. Uit de door [verweerder] overgelegde productie blijkt echter niet wat de door de schorsing aantoonbaar geleden schade is. Zo is de discussie na de schorsing van [verweerder] niet alleen gegaan over de schorsing, maar ook over de re-integratie en de voorwaarden voor mediation. Door het ontbreken van de specificaties waarop de verscheidene werkzaamheden betrekking hebben, kan de kantonrechter de aantoonbaar geleden schade niet vaststellen. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
6.8.
De kantonrechter volgt [verweerder] wel in zijn stelling dat door GGZ WNB aan hem reeds een bedrag van € 3.025,00 netto ter vergoeding van de advocaatkosten is toegezegd in de mail van 18 juni 2021. Anders dan GGZ WNB, is de kantonrechter van oordeel dat hierin een onvoorwaardelijke toezegging valt te lezen, waardoor GGZ WNB deze kosten dient te vergoeden.
overige nevenverzoeken
6.9.
Aangezien het ontbindingsverzoek van GGZ WNB wordt afgewezen, wordt aan de nevenverzoeken die zijn ingesteld onder de voorwaarde dat het ontbindingsverzoek van GGZ WNB wordt toegewezen niet toegekomen. De kantonrechter zal deze verzoeken dan ook afwijzen.
proceskosten
6.10.
De kantonrechter acht het redelijk om de proceskosten van partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek van GGZ WNB:
7.1.
wijst het verzoek af;
7.2.
veroordeelt GGZ WNB in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] begroot op
€ 996,00;
7.3.
veroordeelt GGZ WNB onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [verweerder] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 (half salarispunt met een maximum van € 124,00) aan salaris voor de gemachtigde van [verweerder] ;
in de verzoeken van [verweerder] :
7.4.
veroordeelt GGZ WNB tot betaling van een bedrag van € 3.025,00 netto;
7.5.
veroordeelt GGZ WNB om de hierna genoemde tekst op briefpapier van GGZ WNB en ondertekend door de bestuurder [naam 3] , zonder toevoegingen, weglatingen of wijzigingen, binnen 5 werkdagen na het wijzen van deze beschikking te verstrekken aan [verweerder] op straffe van een dwangsom van € 500,000 voor elke dag of gedeelte van een dag dat GGZ WNB in gebreke blijft om hieraan te voldoen met een maximum van € 7.500,00;

Geachte heer [verweerder] ,
GGZ WNB is door de rechtbank Zeeland-West-Brabant veroordeeld om u deze brief te verstrekken.
GGZ WNB heeft gemeend u te mogen schorsen. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze schorsing onterecht is geweest.
Bovendien willen wij u laten weten dat eventuele negatieve berichtgeving over u onjuist is geweest en dat er nimmer enige aanleiding is geweest voor een schorsing. U mag deze brief gebruiken om aan derden te tonen.
Met vriendelijke groet,
de heer [naam 3]
Bestuurder GGZ WNB
7.6.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen;
7.7.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
in de verzoeken van GGZ WNB en de verzoeken van [verweerder]
7.8.
verklaart deze beschikking wat betreft de uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Borm, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.