ECLI:NL:RBZWB:2022:7466

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
22/137
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing van naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens schending hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die hiertegen bezwaar had gemaakt. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden, omdat belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van belanghebbende gegrond is en wijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe uitspraak op bezwaar, waarbij belanghebbende deugdelijk moet worden gehoord. De rechtbank vernietigt de eerdere uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht bedraagt € 50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/137
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J. van Gemert),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een zitting achterwege gelaten.

2.Feiten

2.1.
De auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] stond op 19 juli 2021 omstreeks 11:20 uur geparkeerd aan de Stationsweg te Breda. Tijdens de controle met een scanauto op dat moment is geconstateerd dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 16 augustus 2021 digitaal bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Daarin is het volgende opgenomen (in de gedingstukken zijn bepaalde woorden niet/niet goed leesbaar, welke zijn aangeduid met haakjes):
“ Reden bezwaar: het voertuig was aangemeld via een parkeerapp
(…)
Toelichting bezwaar: Ik treed op namens [belanghebbende] en maak hierbij tijdig bezwaar tegen de bovengenoemde naheffingsaanslag. Het bezwaar wordt ingesteld op nader (te) voeren gronden. Verzocht wordt om het bezwaar telefonisch toe te lichten. Ook verzoek ik u vriendelijk om, voorafgaand daaraan, een afschrift (van) de zaakstukken alsmede een termijn voor het aanvullen van nadere gronden. Voor de volledigheid meld ik dat mijn elektronische weg niet is openge(steld). Ook wordt verzocht om vergoeding van de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand. Tot slot wordt verzocht om uitstel van betaling totdat op (het) bezwaar is beslist, voor zover belanghebbende de aanslag nog niet zou hebben voldaan”
2.3.
Met dagtekening 22 september 2021 heeft de heffingsambtenaar een brief aan de gemachtigde gestuurd waarin is opgenomen:
“Conform uw verzoek stel ik u hierbij tot 21 oktober 2021 in de gelegenheid uw bezwaar nader te motiveren. Na ontvangst van uw nadere motivering zal een telefonische hoorzitting worden ingepland.”
2.4.
Met dagtekening 29 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar een brief aan de gemachtigde gestuurd waarin is opgenomen:
“Conform uw verzoek heb ik u middels mijn schrijven van 22 september 2021 het dossier toegezonden. Daarbij heb ik u tot 21 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld uw bezwaar nader te motiveren. Volgens mijn informatie heb ik hierop nog geen reactie van u mogen ontvangen. Dit is dan ook de reden dat u hierbij nogmaals in de gelegenheid stel uw bezwaar nader te motiveren en wel tot 12 november 2021. Na ontvangst van uw nadere motivering zal een telefonisch hoorzitting worden ingepland.”
2.5.
Op 29 november 2021 doet de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar waarin is opgenomen:
“Met dagtekening 22 september 2021 zijn de door u gevraagde documenten toegezonden en bent u tot 21 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld uw bezwaar nader te motiveren. Aangezien ik geen reactie van u mocht ontvangen, heb ik u middels een schrijven van 29 oktober 2021 nogmaals de gelegenheid geboden uw bezwaar nader te motiveren. De termijn voor het indienen van deze nadere motivering liep tot 12 november 2021. Volgens mijn informatie heb ik ook hierop geen reactie van u mogen ontvangen. Zoals aangegeven in mijn schrijven doe ik hierbij uitspraak op uw bezwaarschrift op basis van de op dit moment tot mijn beschikking staande informatie.”

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of in de bezwaarfase de hoorplicht is geschonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende stelt dat het horen niet afhankelijk kan worden gesteld van het indienen van een nadere toelichting. Volgens belanghebbende is er geen ‘pro forma’ bezwaar ingediend, maar bevatte het bezwaarschrift reeds een bezwaargrond, namelijk dat belanghebbende de auto had aangemeld via een parkeerapp.
3.4.
De heffingsambtenaar voert aan dat door de gemachtigde digitaal een voorgeprogrammeerde reden van bezwaar aangevinkt is en dat hij in zijn toelichting aangeeft dat het bezwaarschrift wordt ingesteld op nader aan te voeren gronden. Omdat er geen bewijsstukken zijn aangeleverd ter onderbouwing is de heffingsambtenaar van mening dat hij ervan uit mocht gaan dat het bezwaarschrift een ‘pro forma’ bezwaar betrof. Volgens de heffingsambtenaar kon hij de hoorplicht passeren bij het uitblijven van een reactie van de gemachtigde op de verzoeken om het bezwaar nader te motiveren.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat er in de bezwaarfase door belanghebbende verzocht is om te worden gehoord en dat er in de bezwaarfase niet is gehoord.
3.6.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. De heffingsambtenaar had aan het uitblijven van een reactie van de gemachtigde niet het gevolg mogen verbinden dat belanghebbende af ziet van een hoorgesprek. Het bezwaar van belanghebbende bevat een bezwaargrond, ondanks dat dit een voorgeprogrammeerde grond is en de heffingsambtenaar had er dan ook niet vanuit mogen gaan dat het bezwaarschrift een ‘pro forma’ bezwaar betrof en had belanghebbende in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord. Ook indien belanghebbende of diens gemachtigde moeilijk of niet bereikbaar zijn voor het plannen van een hoorzitting, dient de heffingsambtenaar zich daartoe in te spannen, bijvoorbeeld door het stellen van een datum, tijdstip en locatie. Nu dat niet is gebeurd, is de op de heffingsambtenaar rustende taak niet geheel volbracht.
3.7.
Belanghebbende heeft zich in beroep dus op goede gronden op schending van de hoorplicht beroepen en heeft verzocht om terugwijzing naar de heffingsambtenaar. De rechtbank wijst dat verzoek toe, omdat er nog verschil van opvatting bestaat over de feiten (althans dat niet is komen vast te staan dat partijen het over de onderliggende feiten eens zijn).
3.8.
Het voorgaande brengt mee dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [1] De rechtbank zal de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigen en de zaak terugwijzen naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar dient belanghebbende, alvorens opnieuw uitspraak op het bezwaar van belanghebbende te doen, deugdelijk in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. [2]

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. Omdat de zaak een licht gewicht heeft, is op de waarde de factor 0,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 379,50.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 379,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier op 8 december 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, r.o. 3.5.3.
2.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10265,