Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) over de periode van 25 april 2019 tot en met 24 april 2020, waarbij de belanghebbende een bedrag van € 2.982 aan belasting en een gelijktijdige boete van eveneens € 2.982 opgelegd kreeg. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft het bezwaar op 13 november 2020 afgewezen. Tijdens de zitting op 1 februari 2022 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk is, omdat de inspecteur de naheffingsaanslag en boete inmiddels had vernietigd, waardoor de belanghebbende geen procesbelang meer had. De rechtbank heeft ook verzoeken om schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.846 en gelast dat het griffierecht van € 48 aan de belanghebbende wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.