ECLI:NL:RBZWB:2022:7479

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
C/02/402177 / KG ZA 22-476
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige naar andere regio in het kader van ouderschapsrelatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die geregistreerd partners zijn en gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. De vrouw verzocht om vervangende toestemming om met het kind te verhuizen naar de regio West-Friesland, terwijl de man zich hiertegen verzette. De vrouw en het kind verbleven op dat moment in een blijf-van-mijn-lijfhuis vanwege een onveilige situatie, waarbij huiselijk geweld een rol speelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de vrouw in staat moet zijn om een veilige en stabiele opvoeding te bieden. De voorzieningenrechter weegt het belang van de vrouw om te verhuizen zwaarder dan het belang van de man om de afstand tussen hem en het kind te beperken. De voorzieningenrechter verleent de vrouw toestemming om te verhuizen, met de nadruk op het belang van stabiliteit en veiligheid voor de minderjarige. De vordering van de man in reconventie werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/402177 / KG ZA 22-476
Vonnis in kort geding van 25 november 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. I.W.A.J. van Pelt te Veghel,
tegen
[gedaagde],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. S. Akpinar te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd worden.
Als informant in deze procedure wordt aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te ’s-Hertogenbosch.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 17 producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met 3 producties;
- het e-mailbericht van mr. Van Pelt van 31 oktober 2022;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. Van Pelt van 7 november 2022, betreffende productie 18;
- de brief van de GI van 8 november 2022, ingekomen ter griffie op 10 november 2022;
- het e-mailbericht met bijlagen van mr. Van Pelt van 9 november 2022, betreffende producties 19 en 20;
- het e-mailbericht met bijlagen van mr. Akpinar, betreffende producties 4 en 5;
- de pleitaantekeningen van mr. Akpinar, overhandigd bij de mondelinge behandeling van 10 november 2022.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 10 november 2022 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4
Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter op dat de vrouw digitaal bij de mondelinge behandeling aanwezig was. Zij heeft hiertoe verzocht omdat zij vreest voor haar veiligheid als zij naar de rechtbank komt. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen. De advocaat van de vrouw was eveneens digitaal aanwezig, dit in verband met verkoudheidsklachten.
1.5
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn thans nog geregistreerd partners. Uit hun geregistreerd partnerschap is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019.
2.2
Bij beschikking van 13 mei 2022 van rechtbank Oost-Brabant is het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden. Omdat die beschikking openbaar is betekend, is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap nog niet definitief.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
De vrouw en [minderjarige] verblijven bij een blijf-van-mijn-lijfhuis in een plaats gelegen binnen het arrondissement van deze rechtbank.
2.5
Bij beschikking van rechtbank Den Haag van 20 september 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 20 september 2022. Deze maatregel is daarna door rechtbank Oost-Brabant verlengd tot 20 september 2023.
2.6
Bij beschikking van rechtbank Oost-Brabant van 2 juni 2022 heeft de kinderrechter de man voorlopig, voor de duur van vier weken, verboden om contact te hebben met [minderjarige] .
2.7
Bij beschikking van rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2022 heeft de kinderrechter het ouderschapsplan van 20 juli 2021 alsmede de beschikking van 6 september 2021 betreffende een procedure tot het treffen van voorlopige voorzieningen waarvan het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt, voor wat betreft daarin opgenomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en bepaald dat de uitvoering van de zorgregeling wordt geschorst voor de duur van negen maanden, zijnde tot 15 mei 2023. Tevens heeft de kinderrechter bepaald dat de GI de regie heeft over de contactregeling tussen de man en [minderjarige] , waarbij het contact in eerste instantie begeleid zal plaatsvinden.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1
De vrouw vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat het de vrouw wordt toegestaan om met de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, te verhuizen naar de regio West-Friesland, hetgeen de toestemming van de man vervangt.
3.2
De man voert verweer tegen de vordering van de vrouw in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar vordering dan wel tot afwijzing van die vordering.
3.3
In reconventie vordert de man bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek zal doen of een eventuele verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar West-Friesland in het belang van [minderjarige] zal zijn.

4.De standpunten

4.1
Ter onderbouwing van haar vorderingen is door en namens de vrouw in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
Er is tussen partijen sprake geweest van huiselijk geweld. Hiervan was [minderjarige] getuige;
Na de ‘scheidingsmelding’ zijn de vrouw en [minderjarige] tijdelijk bij de ouders van de vrouw gaan wonen. Ondanks de moeilijke situatie hebben partijen in mediation overeenstemming met elkaar bereikt inhoudende dat [minderjarige] bij de man zou gaan verblijven in de oneven weken van maandag 11.00 uur tot dinsdag 11.00 uur en van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur. Na een reeds van incidenten is Veilig Thuis bij het gezin betrokken geraakt. De man is in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling van de vrouw. Tegen deze veroordeling is de man in hoger beroep gegaan, waarvan de behandeling nog moet plaatsvinden. Veilig Thuis heeft de vrouw geadviseerd om de omgang tussen de man en [minderjarige] op te schorten. Veilig Thuis meende dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk was, daar de veiligheid van [minderjarige] toen niet kon worden gewaarborgd. Na spoedonderzoek door de Raad werd [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel geldt nog steeds. Er was sprake van een zogeheten ‘code rood-situatie’ vanwege de actuele dreiging van geweld vanuit de man. Tijdens de ondertoezichtstelling hebben partijen een ouderschapsplan opgemaakt. De man heeft momenteel geen contact met [minderjarige] . Bij beschikkingen van 2 juni 2022 en 15 augustus 2022 is de zorgregeling geschorst, waarbij de rechtbank heeft bepaald dat de GI de regie over de contactregeling voert. Er loopt een strafrechtelijke zaak tegen de man die ervan wordt verdacht brand te hebben gesticht bij het ouderlijk huis van de vrouw. De vrouw is bang voor de man en vreest voor haar eigen veiligheid en die van [minderjarige] . Door alle gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden wil de vrouw naar regio West-Friesland verhuizen. Daar woont haar partner. Een urgentieverzoek voor een woning in West-Friesland is toegewezen en dat maakt dat de vrouw spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Op enig moment, binnen acht maanden, zal haar een woning worden toegewezen. Daarnaast is de vrouw in die regio aan het solliciteren en heeft zij diverse scholen voor [minderjarige] aangeschreven. In die visie van de vrouw is de verhuizing doordacht en voorbereid. De vrouw erkent dat er geen alternatieven voor contact tussen de man en [minderjarige] zijn geboden. Echter, het betreft een uitzonderlijke situatie en bovendien is de contactregeling geschorst tot 15 mei 2023. De vrouw zegt toe dat zij ondanks haar verhuizing, mee zal blijven werken aan contact tussen de man en [minderjarige] bij het Omgangshuis te ’s-Hertogenbosch. Ook zal zij altijd het contact tussen [minderjarige] en de ouders van de man blijven stimuleren.
4.2
Ter onderbouwing van zijn verweer en vordering wordt door en namens de man in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Tussen partijen werd er tot hemelvaart 2022 een contactregeling uitgevoerd, zoals partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen. Sindsdien heeft de man [minderjarige] niet meer gezien. De communicatie tussen partijen was goed, ook toen de vrouw in een blijf-van-mijn-lijfhuis verbleef in Den Haag. Partijen hebben tot mei 2022 een knipperlichtrelatie gehad, waarbij vaak sprake was van aantrekken en afstoten. Toen [minderjarige] onder toezicht is gesteld is besloten dat de man enkel begeleid contact met haar kon hebben. De man was het hiermee niet eens. Evenmin kon hij zich vinden in de opschorting van de zorgregeling. Sindsdien heeft de man getracht om begeleid contact van de grond te krijgen. Partijen zijn inmiddels aangemeld bij Koraal. De man ziet in dat het van belang is dat hij hieraan meewerkt. Met een verhuizing naar West-Friesland vreest de man ervoor dat het contact tussen hem en [minderjarige] wordt beperkt. Met een verhuizing kan de man dan ook niet akkoord gaan. Het ontbreekt de vrouw aan een spoedeisend belang; niet duidelijk is wanneer de vrouw een woning toegewezen krijgt. Zij stelt dat er binnen acht maanden een woning beschikbaar is, maar dit kan ook langer duren. Bovendien heeft de vrouw de verhuizing niet doordacht. Daarbij komt dat de hulpverlening reeds in Oost-Brabant van start is gegaan. In de visie van de man is het de bedoeling dat partijen in de komende periode toe gaan werken naar de contactregeling zoals partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen. De huidige situatie is dan ook slechts een tijdelijke. Met een verhuizing naar West-Friesland is dit niet mogelijk. Ook acht de man het van belang dat [minderjarige] contact zal blijven hebben met zijn ouders. Zij zijn altijd op wekelijkse basis bij [minderjarige] betrokken geweest. In de visie van de man is een verhuizing van [minderjarige] naar West-Friesland niet in haar belang. De Raad wordt verzocht hiernaar onderzoek te doen. Daarbij komt dat de man de vordering van de vrouw niet geschikt acht voor een procedure in kort geding.
4.3
De GI heeft de voorzieningenrechter schriftelijk, zakelijk weergegeven, als volgt geadviseerd. De zorgregeling is stopgezet vanwege een onveilige thuissituatie voor [minderjarige] . Er waren dreigingen vanuit de man. De vrouw en [minderjarige] zitten vanwege die situatie in een geheime opvang. Dat de vrouw urgentie heeft aangevraagd voor een woning, begrijpt de GI. De GI laat zich echter niet uit over de verhuizing naar West-Friesland. Wel acht de GI het van belang dat het contactherstel tussen de man en [minderjarige] , middels begeleide omgang, doorgang vindt. Van belang is dat [minderjarige] een onbelast, structureel en veilig contact heeft met haar beide ouders. De GI acht het om die reden noodzakelijk dat het traject bij het omgangshuis in Den Bosch kan doorlopen, ongeacht waar [minderjarige] en de vrouw wonen.
4.4
De Raad adviseert de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt. Het gedrag van de man wordt ook door de Raad als onveilig gezien. Er zijn zorgen over de veiligheid van [minderjarige] in het contact met de man. Ook naar de vrouw uit de man zich dreigend. Een overplaatsing van een blijft-van-mijn-lijfhuis vanuit Den Haag was noodzakelijk. Deze dreigende situatie duurt nu bijna twee jaar. De man heeft nagelaten om enige verbetering in zijn gedrag te laten zien. Het is van belang dat er stabiliteit ontstaat en de vrouw een stabiele opvoedsituatie kan creëren. Dit wordt echter doorkruist door het gedrag van de man. Hem wordt sterk geadviseerd om hulp te gaan zoeken, als hij in de toekomst nog een vaderrol wil vervullen. De Raad acht het positief dat de vrouw hierin wil investeren. Alles wat gedaan kan worden om een goede hechting op te bouwen moet gebeuren. Met de toezegging van de vrouw dat zij in de omgang tussen de man en [minderjarige] wil blijven investeren, ziet de Raad geen belemmering in de verhuizing van de vrouw en [minderjarige] .

5.De beoordeling

In conventie
5.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast. Het urgentieverzoek van de vrouw voor een woning is verleend. Binnen afzienbare termijn kan aan haar een woning worden toegewezen. Wanneer zij een toegewezen woning niet zal accepteren, raakt zij haar urgentie kwijt. Op grond van deze omstandigheid heeft de vrouw een spoedeisend belang bij haar vordering in kort geding. Daarbij komt ook dat het verblijf van de vrouw en [minderjarige] in het blijf-van-mijn-lijfhuis op enig moment ten einde komt en zij op zoek dient te gaan naar vervangende woonruimte.
5.2
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of het de vrouw moet worden toegestaan om met [minderjarige] naar regio West-Friesland te verhuizen. Vooropgesteld wordt dat nu partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige] , de vrouw de toestemming van de man nodig heeft om met [minderjarige] te verhuizen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hierover op verzoek van beide ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3
De volgende vraag waar de voorzieningenrechter zich voor gesteld ziet is de vraag of de vordering van de vrouw geschikt is voor een behandeling in kort geding. Hoewel de voorzieningenrechter er zich van bewust is dat terughoudend moet worden omgegaan met het geven van vervangende toestemming voor de verhuizing van minderjarigen, kan dit in zeer uitzonderlijke gevallen ook in kort geding. In onderhavige kwestie rechtvaardigt het belang van de vrouw en [minderjarige] een dergelijke beslissing in kort geding. Vast staat dat de vrouw en [minderjarige] geruime tijd in een blijf-van-mijn-lijfhuis verblijven. Eerst in Den Haag, heden in een opvanglocatie gelegen binnen het arrondissement van deze rechtbank. Het spreekt voor zich dat een langdurig verblijf in een crisisopvang niet in hun belang is. Dit betreft slechts een noodmaatregel. Ook speelt mee dat de vrouw op korte termijn de mogelijkheid krijgt om op basis van urgentie een woning te betrekken. De voorzieningenrechter beantwoordt de vraag aldus positief, maar merkt daarbij wel op dat hoewel er een voorkeur bestaat om zaken in het kader van vervangende toestemming voor een verhuizing te behandelen bij een meervoudige kamer, in onderhavige zaak sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat een uitzondering aanwezig is en vergt dat er een beslissing komt die ervoor zorgt dat de vrouw in een stabiele situatie [minderjarige] een opvoeding kan bieden zie zij nodig heeft. Hierbij speelt een belangrijke rol dat de man een belangrijk aandeel heeft gehad in het creëren van de omstandigheden die de (woon)situatie voor de vrouw onveilig hebben gemaakt, hetgeen hierna zal worden toegelicht.
5.4
De vraag of aan de vrouw vervangende toestemming voor een verhuizing dient te worden verleend, beantwoordt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er in de relatie van partijen veel is voorgevallen. Aan de zijde van de man was sprake van geweld jegens de vrouw in 2021, waarvoor hij inmiddels in eerste aanleg veroordeeld is. Aan de zijde van de man is sprake onbeheersbaar gedrag. In het voorjaar van 2022 komt de man de voor [minderjarige] en hem met de vrouw overeengekomen contactregeling niet meer na: hij houdt [minderjarige] bij zich en weigert haar terug te brengen naar de vrouw. Een kort geding is nodig om dit te keren en bij vonnis van 8 april 2022 wordt de man veroordeeld de in het ouderschapsplan opgenomen afspraken na te komen. Vervolgens is het de GI die op 2 juni 2022 een spoedverzoek indient om te bewerkstelligen dat er, vanwege de agressieregulatieproblemen aan de zijde van de man, tijdelijk geen contact tussen hem en [minderjarige] zal zijn. Dat leidt tot een voorlopige beëindiging van zijn contact met [minderjarige] . De man sticht vervolgens brand in de schuur gelegen naast de woning van de ouders van de vrouw op 27 juli 2022. Er ontstaat een levensbedreigende situatie. De contactregeling tussen de man en [minderjarige] wordt vervolgens in de bodemzaak geschorst tot 15 mei 2023. Er is aan de zijde van de man sprake van een ernstig en voortdurend agressieregulatieprobleem. Onder deze dreiging is het voor de vrouw en [minderjarige] noodzakelijk gebleken het verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis te continueren.. De vrouw heeft na de brandstichting in haar ouderlijk huis afgezien van een terugkeer naar haar oude en bekende omgeving.
De man laat geen progressie zien in de manier hoe hij met zijn emoties kan omgaan. Tijdens de mondelinge behandeling wijst de Raad er op dat aan de zijde van de man, anders dan in woorden, nog geen tastbare aanwijzingen te vinden zijn dat hij inmiddels in staat zou zijn ander gedrag te tonen.
Al het voornoemde bij elkaar opgeteld acht de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk dat de vrouw er nu voor kiest om naar West-Friesland te verhuizen. Zij wil elders opnieuw beginnen en dat is gelet op de omstandigheden begrijpelijk. Ter zitting werd duidelijk dat de man, vanwege de door hem gedreven onderneming, in België woont, in [plaats] . Beide ouders zeggen contactherstel tussen [minderjarige] en haar vader na te streven. Een omgangshuis in Oost-Brabant werd daartoe reeds benaderd. Niet ontkend kan worden dat er door een verhuizing van de vrouw naar West-Friesland een grote afstand tussen de woonplaatsen van de ouders ontstaat, hetgeen een belemmering kan gaan vormen voor contact tussen de man en [minderjarige] . De vrouw heeft nadrukkelijk toegezegd haar medewerking aan contactherstel te zullen blijven geven, ook al zou zij daarvoor dan ook de nodige (reis)inspanningen moeten leveren.
5.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in onderhavige kwestie het belang van [minderjarige] een overweging van eerste orde. Het belang van [minderjarige] is dat zij moet kunnen rekenen op een beschikbare moeder die zonder angst en problemen haar de opvoeding kan bieden die zij nodig heeft. Dit belang weegt onder de gegeven omstandigheden zwaarder dan het belang van de man bij een verbod aan de moeder om op verdere afstand van hem met [minderjarige] in West-Friesland te gaan wonen. De voorzieningenrechter volgt hierin ook het advies van de Raad. Van belang is dat er in het leven van [minderjarige] stabiliteit ontstaat. De veiligheidssituatie speelt in onderhavige, uitzonderlijke zaak een grote rol. Alles overwegende zal de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw toewijzen.
5.6
De voorzieningenrechter geeft de man mee dat het hem geraden is om alles op alles te zetten om zijn houding en de wijze waarop hij zich opstelt te veranderen, onder andere door middel van agressietherapie. Immers, hoe de man zich nu gedraagt is allerminst in het belang van [minderjarige] . Naar verwachting van de voorzieningenrechter heeft de man hiervoor geruime tijd nodig. Evenals de GI acht de Raad het van belang dat er in de komende periode, als dit in het belang van [minderjarige] wordt geacht, aandacht is voor een contactherstel tussen de man en [minderjarige] . In dat traject is het aan de man om vorderingen in zijn traject gericht op gedragsverandering, te laten zien.
In reconventie
5.7
Gelet op het spoedeisende karakter van deze zaak, zoals overwogen in rechtsoverweging 5.1, zal de voorzieningenrechter de eis in reconventie van de man afwijzen.
5.8
Tot slot geeft de voorzieningenrechter de man mee dat het nu ook op zijn weg ligt zijn medewerking te verlenen aan het geven van toestemming voor de inschrijving van [minderjarige] op een school in de regio West-Friesland.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.9
De voorzieningenrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door de vrouw. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Proceskosten
5.1
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
verleent aan de vrouw - ter vervanging van de toestemming van de man - toestemming om met de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, te verhuizen naar de regio West-Friesland;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
weigert de gevraagde voorziening;
In conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Leuven, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2022 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.