ECLI:NL:RBZWB:2022:7481

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3028
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder 35%

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van zijn WIA-uitkering. Eiser, die sinds 1 september 2011 als brand-/veiligheidswacht werkte, had zich op 29 november 2013 ziekgemeld vanwege fysieke klachten. Het UWV beëindigde zijn loonaanvullingsuitkering per 1 februari 2021, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment was vastgesteld op 18,86%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was, met meer beperkingen dan het UWV had aangenomen, vooral op psychisch gebied.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 november 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het UWV, aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten dat eiser op 1 februari 2021 voor 18,86% arbeidsongeschikt was. De rechtbank benadrukte dat het UWV zijn besluiten mocht baseren op rapporten van (verzekerings)artsen, mits deze rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank concludeerde dat de medische rapporten aan deze voorwaarden voldeden en dat eiser niet had aangetoond dat hij volledig arbeidsongeschikt was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de beëindiging van de WIA-uitkering ongedaan te maken. Eiser had ook een voorwaardelijk verzoek om schadevergoeding ingediend, maar omdat hij in beroep geen gelijk kreeg, werd dit verzoek niet in behandeling genomen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3028

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Jacobs-Hellebrekers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.J.J.M. van Eijk).

Procesverloop

Met het besluit van 30 november 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser laten weten dat zijn loonaanvullingsuitkering Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt beëindigd per 1 februari 2021, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per die datum is bepaald op 18,86%.
Met het besluit van 21 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging er aan deze procedure vooraf?

1. Eiser werkte sinds 1 september 2011 bij [naam bedrijf] (hierna: (ex-)werkgever) als brand-/veiligheidswacht voor gemiddeld 42,53 uur per week. Hij heeft zich op 29 november 2013 wegens fysieke klachten ziekgemeld.
2. Eiser heeft een aanvraag om een WIA-uitkering gedaan. Omdat de (ex-)werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht is hem een loonsanctie opgelegd tot uiteindelijk 17 september 2016 (datum einde wachttijd). Vervolgens heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht en op grond van de resultaten daarvan beslist dat eiser vanaf 18 september 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt, waarbij zijn mate van arbeidsongeschiktheid op 100% is gesteld. Bij besluit van 9 juli 2018 heeft het UWV eiser bericht dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering eindigt en dat hij per
18 september 2018 een WGA-loonaanvullingsuitkering gaat ontvangen.
3. Op 15 juli 2020 heeft de (ex-)werkgever een herbeoordeling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV opnieuw een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
4. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiser onderzocht en aan de hand van alle beschikbare medische gegevens beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 30 oktober 2020. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiser zijn eigen werk als brand-/veiligheidswacht niet kan verrichten, maar dat er drie functies (en twee reservefuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze drie functies 81,14% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 18,86%. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser volgens het UWV niet langer meer een WIA-uitkering krijgen.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een arts bezwaar en beroep [1] heeft opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de arts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser?

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Eiser voert aan dat hij in het geheel niet in staat is om te werken. Volgens eiser heeft hij meer beperkingen dan dat het UWV heeft aangenomen. Met name zijn psychische problematiek zou moeten leiden tot meer beperkingen. Tevens stelt eiser dat een forsere urenbeperking had moeten worden aangenomen en dat de geduide functies niet geschikt zijn voor hem.

Waarover gaat het in deze zaak?

7. De vraag is of het UWV terecht heeft geconcludeerd dat eiser met ingang van
1 februari 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering omdat hij per die datum voor 18,86% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 1 februari 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank?

8
.De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser op 1 februari 2021 voor 18,86% arbeidsongeschikt is en dus niet langer recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
9. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van (verzekerings)artsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie, waaronder de (recente) informatie van de huisarts, over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. Hij heeft de klachten van eiser beschreven, het dagverhaal, de diagnosen en de prognose. De verzekeringsarts vindt dat op grond van verminderde stressbestendigheid en fysieke belemmeringen het aannemen van beperkingen gerechtvaardigd is. Deze zijn vastgelegd in de FML van 30 oktober 2020.
11. De arts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in haar rapport van 17 mei 2021 heroverwogen. Zij heeft het dossier bestudeerd en de in bezwaar ingebrachte nieuwe informatie van de huisarts betrokken bij haar onderzoek. Ook heeft zij eiser gezien en gesproken op de hoorzitting middels videobellen en zij heeft kennis genomen van eisers bezwaargronden. De arts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid van eiser dan de verzekeringsarts.
12. De (verzekerings)artsen hebben alle klachten van eiser, de eigen bevindingen uit (psychisch en lichamelijk) onderzoek en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat de (verzekerings)artsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De (verzekerings)artsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
13. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser in verband met zijn lichamelijke klachten is aanbevolen in beweging te blijven. De medische situatie van eiser is volgens hem in grote lijnen rustig en stabiel. Er zijn bij onderzoek echter geen aanwijzingen naar voren gekomen voor forse beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren, energiegebrek en fysieke beperkingen. Spraak en looppatroon waren genormaliseerd. Op basis van verminderde stressbestendigheid en fysieke beperkingen heeft de verzekeringsarts in de FML beperkingen opgenomen voor licht-matig fysiek en stressarm werk zonder blootstelling aan onder meer rook, prikkelende stoffen, hitte en grote piekbelasting. Uit voorzorg wordt een beperking opgenomen voor conflicterende situaties, deadlines en emotionele belasting. Als hiermee voldoende rekening wordt gehouden is een urenbeperking niet nodig, aldus de verzekeringsarts.
14
.De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 17 mei 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. De arts bezwaar en beroep heeft overwogen dat er een voldoende uitgebreid, op de klachten gericht medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Passend bij deze problematiek (lage rugklachten, tendomyogeen van aard bij slijtage, eczeem/psoriasis, sarcoïdose en psychische klachten/depressie/psychosociale problematiek) zijn door de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld in zowel het persoonlijk en sociaal functioneren als op fysiek vlak en ten aanzien van werktijden. Ten aanzien van de fysieke en psychische klachten stelt de arts bezwaar en beroep vast dat uit het primaire rapport blijkt dat de ervaren klachten en belemmeringen op deze gebieden voldoende aan de orde zijn gesteld. Met betrekking tot het vervallen van de beperkingen (
de rechtbank begrijpt: ten opzichte van de FML ten tijde van de beoordeling per de datum einde wachttijd) op eigen gevoelens uiten, boven schouderhoogte actief zijn en de (forsere) urenbeperking stelt de arts bezwaar en beroep vast dat hij de redenering van de verzekeringsarts in dat verband kan volgen. Tijdens de hoorzitting is gebleken dat eiser goed in staat is om zijn eigen gevoelens te uiten. Er zijn geen tekenen van agressieregulatie-problematiek. Het door eiser ingebrachte huisartsenjournaal bevestigt de opspelende psychische klachten ten tijde van de herbeoordeling. Hier blijkt echter niet uit dat er sprake is van een ernstigere medische situatie dan waar in eerste instantie vanuit is gegaan. De arts bezwaar en beroep stelt vast dat er ook geen indicatie is voor een beperking op boven schouderhoogte werken. Eiser heeft geen klachten aan zijn schouders. De lage rugklachten zijn tendomyogeen van aard en bij slijtage, waarbij het advies is in beweging te blijven. De verzekeringsarts heeft voor de rug al vergaande beperkingen aangenomen. Met deze beperkingen wordt al in voldoende mate voorzien in de fysieke klachten. Ook voor de urenbeperking ziet de arts bezwaar en beroep geen aanleiding, nu eiser niet voldoet aan de indicaties voor een urenbeperking. Uit het dagverhaal blijkt geen noodzakelijke verhoogde recuperatieperiode.
15. Eiser voert als eerste aan dat hij in het geheel niet in staat is om te werken. Daarnaast heeft het UWV ten onrechte geen beperkingen aangenomen voor met name zijn psychische problematiek. Tevens stelt eiser dat voor hem een forsere urenbeperking had moeten worden aangenomen. Ter zitting voert eiser aan dat alhoewel de nieuwe medische informatie, die hij bij brief van 12 juli 2022 heeft ingebracht, dateert van na de datum in geding, de hierin vermelde klachten al aanwezig waren op de datum in geding. Volgens eiser dienen deze klachten daarom tot aanvullende beperkingen te leiden.
16
.De rechtbank vindt als eerste dat eiser zijn claim dat hij op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is niet aannemelijk heeft gemaakt. Hiervoor is nodig dat eiser geen benutbare mogelijkheden heeft. Dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft volgt niet uit de rapporten van de (verzekerings)artsen en eiser heeft dat anderszins ook niet onderbouwd. De rechtbank vindt verder dat de arts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen dan wel een forsere urenbeperking zijn aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een (verzekerings)arts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Eiser heeft in dit verband nadere correspondentie van zijn huisarts van 12 april 2022 (met daarbij gevoegd brieven van psychotherapeut [naam psychotherapeut] van [naam instelling] van 9 november 2021 en 21 december 2021) overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de arts bezwaar en beroep in haar rapport van 10 augustus 2022 voldoende heeft beargumenteerd waarom deze informatie niet tot een andere visie leidt over de belastbaarheid van eiser per de datum in geding. De arts bezwaar en beroep overweegt in dit rapport dat in de FML al rekening is gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid als gevolg van depressieve klachten bij psychosociale problematiek. De medische informatie die eiser heeft ingebracht dateert van na datum in geding en bespreekt de gemoedstoestand van eiser na ontvangst van het bestreden besluit. Eiser stelt weliswaar dat deze klachten al bestonden na ontvangst van het primaire besluit, en daarmee vóór 1 februari 2021, maar hij heeft dat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk kunnen maken. De in deze stukken genoemde data geven hiervoor immers geen ondersteuning en voorts is uit de brieven van [naam instelling] niet af te leiden dat de daarin beschreven psychische toestand ook bestond op de datum in geding. In tegenstelling tot hetgeen eiser stelt is volgens de arts bezwaar en beroep uit deze informatie niet af te leiden dat er sprake is van een ernstigere medische situatie op datum in geding, dan waar eerst vanuit is gegaan. Dat beeld is – zoals de arts bezwaar en beroep aangeeft – tijdens de bezwaarprocedure geschetst door middel van eigen onderzoek, het onderzoek door de verzekeringsarts en ondersteunende informatie van de huisarts van rond de datum in geding. Dit geldt ook voor de urenbeperking: er is geen sprake van een stoornis in de energiehuishouding, er is geen medische grond voor een preventieve urenbeperking en er is geen sprake van verminderde beschikbaarheid als gevolg van behandeling. De rechtbank kan deze motivering volgen.
17. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 30 oktober 2020.
De arbeidskundige beoordeling
18. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 30 oktober 2020, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport en de resultaat functiebeoordeling voldoende uitgelegd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiser. Hij heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen. Eiser heeft verder ook geen arbeidskundige gronden ingediend.
19. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser op 1 februari 2021 met de middelste van de drie geduide functies 81,14% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als brand-/veiligheidswacht, zodat eiser voor de overige 18,86% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

20. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 februari 2021 minder dan 35% is, heeft het UWV terecht besloten de WIA-uitkering van eiser per die datum te beëindigen. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, komt de rechtbank niet toe aan zijn voorwaardelijk verzoek om schadevergoeding en worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 december 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel in het rapport van 17 mei 2021 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.