ECLI:NL:RBZWB:2022:7512
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing op verzetschrift tegen dwangbevel in strafzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2022 uitspraak gedaan over een verzetschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen een dwangbevel van 10 november 2021. Dit dwangbevel was uitgevaardigd om een openstaand bedrag van € 388,19 te verhalen op de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel van € 300,00. De veroordeelde had het dwangbevel op 3 november 2021 ontvangen en stelde dat hij nooit eerder post van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) had ontvangen. Tijdens de openbare raadkamer op 10 mei 2022 zijn de veroordeelde, de officier van justitie mr. K. Pieters en een medewerker van het CJIB gehoord. De veroordeelde gaf aan dat hij in staat was het bedrag te betalen, maar dat hij geen factuur had ontvangen, waardoor hij niet wist hoe hij het bedrag moest overmaken. Het CJIB en de officier van justitie stelden dat het bezwaar van de veroordeelde ongegrond was, omdat er geen bewijs was dat de poststukken niet waren ontvangen.
De rechtbank heeft de procesgang en de argumenten van de veroordeelde beoordeeld. Het CJIB had meerdere aanmaningen en herinneringen gestuurd naar het adres waar de veroordeelde ingeschreven stond. De rechtbank oordeelde dat het dwangbevel op goede gronden was uitgevaardigd, aangezien de veroordeelde meerdere keren in de gelegenheid was gesteld om het verschuldigde bedrag te betalen. De rechtbank verklaarde het verzetschrift ongegrond, omdat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de poststukken de veroordeelde niet hadden bereikt. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, die niet in de gelegenheid was om de beslissing mede te ondertekenen.