ECLI:NL:RBZWB:2022:7512

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
21-017495
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzetschrift tegen dwangbevel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2022 uitspraak gedaan over een verzetschrift dat was ingediend door een veroordeelde tegen een dwangbevel van 10 november 2021. Dit dwangbevel was uitgevaardigd om een openstaand bedrag van € 388,19 te verhalen op de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel van € 300,00. De veroordeelde had het dwangbevel op 3 november 2021 ontvangen en stelde dat hij nooit eerder post van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) had ontvangen. Tijdens de openbare raadkamer op 10 mei 2022 zijn de veroordeelde, de officier van justitie mr. K. Pieters en een medewerker van het CJIB gehoord. De veroordeelde gaf aan dat hij in staat was het bedrag te betalen, maar dat hij geen factuur had ontvangen, waardoor hij niet wist hoe hij het bedrag moest overmaken. Het CJIB en de officier van justitie stelden dat het bezwaar van de veroordeelde ongegrond was, omdat er geen bewijs was dat de poststukken niet waren ontvangen.

De rechtbank heeft de procesgang en de argumenten van de veroordeelde beoordeeld. Het CJIB had meerdere aanmaningen en herinneringen gestuurd naar het adres waar de veroordeelde ingeschreven stond. De rechtbank oordeelde dat het dwangbevel op goede gronden was uitgevaardigd, aangezien de veroordeelde meerdere keren in de gelegenheid was gesteld om het verschuldigde bedrag te betalen. De rechtbank verklaarde het verzetschrift ongegrond, omdat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de poststukken de veroordeelde niet hadden bereikt. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, die niet in de gelegenheid was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk-nummer: 21-017495
Beslissing op het verzetschrift ex artikel 6:4:5 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzetschrift ex artikel 6:4:5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingekomen ter griffie op 15 november 2021 in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
wonende op het [woonadres]
hierna ook: veroordeelde.

1.Procesgang

Het verzetschrift is op 15 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 10 mei 2022 mevrouw [naam] van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de officier van justitie mr. K. Pieters en veroordeelde in openbare raadkamer gehoord. De medewerker van het CJIB is telefonisch gehoord.

2.Inhoud van het verzetschrift

Het verzetschrift is gericht tegen het dwangbevel van 10 november 2021, waarin wordt bevolen dat een verschuldigd bedrag van € 388,19 op veroordeelde wordt verhaald.
Veroordeelde heeft in zijn verzetschrift te kennen gegeven dat hij het dwangbevel op 3 november 2021 heeft ontvangen. Hij heeft echter gesteld dat hij voor deze datum nooit iets heeft mogen ontvangen of heeft mogen horen van het CJIB.
In raadkamer heeft veroordeelde aangevoerd dat in staat is het bedrag te betalen, maar dat hij hiervoor nimmer een factuur heeft ontvangen, waardoor hij niet weet naar welk rekeningnummer en onder vermelding van welk nummer hij het bedrag dient over te maken. Hij heeft een bedrag van € 300,00 gewoon op zijn bankrekening staan. Veroordeelde heeft daarbij aangevoerd dat hij het niet eens is met de verhogingen op het oorspronkelijk opgelegde bedrag.
3 Standpunt van het Centraal Justitieel Incasso Bureau en de officier van justitie
Het CJIB heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van veroordeelde moet worden afgewezen. Tijdens de openbare raadkamer heeft het CJIB aangegeven bij haar ingenomen standpunt te blijven. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat hij het standpunt van het CJIB deelt en dat in raadkamer door veroordeelde geen omstandigheden zijn aangevoerd waaruit moet worden afgeleid dat hij de poststukken van het CJIB niet heeft (kunnen) ontvangen.

4.Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 maart 2021 is aan veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van € 300,00 opgelegd. Veroordeelde heeft geen hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis, zodat dit op 26 maart 2021 onherroepelijk is geworden. Op 12 april 2021 heeft het CJIB een eerste aanschrijving aan veroordeelde verzonden. Omdat de geldboete niet is voldaan, is deze van rechtswege verhoogd en is aan veroordeelde op 30 mei 2021 een eerste aanmaning verzonden. Omdat het bedrag niet is voldaan, is het openstaande bedrag verder verhoogd. Op 23 juli 2021 is een tweede aanmaning aan veroordeelde verzonden. Van deze correspondentie is niks onbestelbaar retour gekomen. Aangezien het bedrag nog immer niet werd voldaan, is aan veroordeelde op 15 september 2021 een herinneringsbrief verzonden, waarin hij is gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet voldoen van de vordering. Alle aanschrijvingen zijn verzonden naar het adres waar veroordeelde ten tijde van het versturen van de poststukken stond ingeschreven bij de Basisregistratie Personen (hierna: BRP), te weten [adres] .
Op 10 november 2021 is een dwangbevel uitgevaardigd, betrekking hebbend op de door veroordeelde nog immer niet betaalde boete, inclusief de verhogingen van rechtswege.
Krachtens artikel 6:4:5 lid 3 Sv kan een veroordeelde verzet doen tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, inhoudende het verhaal op diens goederen. Het verzet wordt gedaan bij een bezwaarschrift dat vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag van inbeslagneming, dient te worden ingediend.
De verzetmogelijkheid is gegeven om op te kunnen komen tegen de wijze van verhaal. In dit geval is (nog) geen sprake van het in beslag nemen van goederen teneinde daarop het recht van verhaal uit te oefenen omdat de boete niet is betaald.
Volgens vaste rechtspraak kan veroordeelde in zijn verzet worden ontvangen hoewel nog geen sprake is van daadwerkelijke inbeslagneming.
De rechtbank is van oordeel dat het dwangbevel op goede gronden is uitgevaardigd, nu veroordeelde tot vier keer toe in de gelegenheid is gesteld het verschuldigde bedrag te betalen. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat de poststukken van het CJIB hem niet hebben bereikt. Alle aanschrijvingen zijn verzonden naar het BRP-adres van veroordeelde. Bovendien was veroordeelde op de hoogte van het vonnis en had hij, in ieder geval na de vorige behandeling in raadkamer, zelf contact kunnen opnemen met het CJIB. Veroordeelde heeft bovendien in raadkamer te kennen gegeven dat hij het verschuldigde bedrag zo kan overmaken. Dat veroordeelde in raadkamer aangeeft het niet eens te zijn met de verhogingen van de oorspronkelijke boete, is in deze procedure niet relevant. Hij had de gelegenheid hoger beroep tegen het vonnis in te stellen en heeft dat achterwege gelaten. Aan de rechtbank ligt (enkel) ter beoordeling voor de vraag of het dwangbevel op goede gronden is uitgevaardigd.
De rechtbank zal het verzetschrift ongegrond verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart het verzetschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 27 mei 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.