ECLI:NL:RBZWB:2022:7517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
22-005186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een personenauto

Op 13 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door een klager, vertegenwoordigd door mr. J.C.B. Dionisius, en betrof de opheffing van beslag op een personenauto, die op 11 april 2017 in beslag was genomen. De klager stelde dat de auto aan hem toebehoorde en dat deze teruggegeven moest worden. De officier van justitie, mr. G. Oosterveld, betwistte dit en stelde dat de auto aan een ander als rechthebbende was toegewezen op basis van een eerder vonnis van 3 december 2021.

Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 30 mei 2022 was de klager niet aanwezig, maar zijn raadsman voerde aan dat er een verkoopafspraak was gemaakt en dat de klager een aanbetaling had gedaan. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift niet tijdig was ingediend, maar dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank concludeerde dat het beslag op de auto reeds was geëindigd door het eerdere vonnis en dat de klager niet als rechthebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waarbij zij gewicht toekende aan het feit dat er enkel een aanbetaling was gedaan en dat er nog een testrit moest plaatsvinden.

De beslissing werd genomen door mr. E.B. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/665325-17
rk.nummer: 22-005186
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.C.B. Dionisius, Julianalaan 1, 4819 AB Breda
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 11 april 2017 onder klager in beslag is genomen: een personenauto van het merk, Audi, type, A5, kleur, zwart en voorzien van het [kenteken] (hierna: de personenauto).
  • het klaagschrift, ingediend op 15 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 30 mei 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. G. Oosterveld en mr. J.C.B. Dionisius als gemachtigd raadsman.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat uit de kennisgeving van inbeslagname is gebleken dat de personenauto zou worden teruggegeven aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon. De officier van justitie heeft een ander als redelijkerwijs rechthebbende aangemerkt, hetgeen op basis van het procesdossier volgens klager onbegrijpelijk is. Gezien de onduidelijkheid omtrent de persoon die redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt, had bij gebrek aan een schriftelijke afstandsverklaring van klager, besloten moeten worden tot teruggave van de (opbrengst van de) personenauto aan klager.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij vonnis van de meervoudige kamer van 3 december 2021 is besloten tot teruggave van de personenauto aan de redelijkerwijs rechthebbende. Er kan niet worden aangetoond dat klager op enig moment eigenaar is geworden van de personenauto. De personenauto stond op naam van een ander. Om die reden is de auto niet aan klager teruggegeven. Daarbij komt dat indien de auto wel aan klager toebehoorde, de officier van justitie ter zitting verbeurdverklaring van de auto had gevorderd, nu er met de auto een strafbaar feit is gepleegd. De officier van justitie heeft verzocht het klaagschrift ongegrond te verklaren.
In aanvulling op het klaagschrift heeft de raadsman aangevoerd dat er een verkoopafspraak is gemaakt tussen klager en de verkoper van de personenauto. Klager heeft een aanbetaling gedaan waardoor er uitvoering is gegeven aan de koopovereenkomst.

2. De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is niet tijdig ingediend. De officier van justitie acht de termijnoverschrijding verschoonbaar. De rechtbank stemt daarmee in.
De rechtbank stelt vast dat het beslag, gelegd op grond van artikel 94 Sv, reeds is geëindigd omdat bij vonnis van 3 december 2021 aan de rechthebbende een last tot teruggave is gegeven. Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat een ander dan klager terecht als rechthebbende van het inbeslaggenomen voertuig is aangemerkt. De rechtbank kent bij dat oordeel gewicht toe aan het feit dat er enkel een aanbetaling was gedaan en dat er nog een testrit moest plaatsvinden. Voorts is van ontbindende voorwaarden niet gebleken. De rechtbank zal het klaagschrift daarom ongegegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 13 juni 2022 gegeven door mr. E.B. Prenger, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2022.
De griffier is buiten staat om deze beslissing te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).