ECLI:NL:RBZWB:2022:7538
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende studiefinanciering
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenveroordeling. De zaak betreft een verzoeker die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarin de studiefinanciering voor het jaar 2022 was vastgesteld. Het primaire besluit werd op 12 oktober 2021 genomen, en het bezwaar van de verzoeker werd in het bestreden besluit van 22 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Na intrekking van het beroep door de verzoeker, verzocht hij de minister om vergoeding van de proceskosten. De minister gaf aan bereid te zijn om de proceskosten in bezwaar en beroep te vergoeden, evenals het griffierecht. De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister tegemoet is gekomen aan de verzoeker en opdracht heeft gegeven tot uitbetaling van de proceskosten, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek om proceskostenveroordeling moet worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat er geen onjuiste vaststelling van de proceskosten heeft plaatsgevonden en dat de verzoeker de vergoeding heeft ontvangen.
De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af, en deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De griffier was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen, en een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.