ECLI:NL:RBZWB:2022:7547

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1956
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek bijzondere bijstand en toetsing nieuw gebleken feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn herzieningsverzoek voor bijzondere bijstand beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T.E. van der Bent, had eerder bijzondere bijstand aangevraagd, welke was afgewezen op 10 augustus 2020. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat eiser zijn kosten kon dekken uit zijn draagkracht, die was vastgesteld op € 7.566,96 per jaar, terwijl de kosten € 2.462,31 bedroegen. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze beslissing, waardoor deze in rechte vaststond.

Op 27 oktober 2020 diende de bewindvoerder van eiser een herzieningsverzoek in, maar het college van burgemeester en wethouders van Breda wees dit verzoek af, onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit. De rechtbank toetst of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Eiser betoogt dat er wel degelijk nieuwe feiten zijn, zoals e-mailcorrespondentie over beslag op zijn salaris, maar de rechtbank oordeelt dat deze informatie niet nieuw is en dat het college terecht de herhaalde aanvraag heeft afgewezen.

De rechtbank concludeert dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn en dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1956 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek van eiser.
Met het bestreden besluit van 31 maart 2021 op het bezwaar van eiser is het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie sociaal domein, bij de afwijzing van het herzieningsverzoek gebleven. Volgens het college is er geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: [naam gemachtigde] als gemachtigde van het college. Namens eiser is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
1. Op 19 mei 2020 heeft de kantonrechter de goederen van eiser onder bewind gesteld vanwege het hebben van problematische schulden, en daarbij ZEKER Financiële Zorgverlening benoemd als bewindvoerder (de bewindvoerder).
Op 3 augustus 2020 heeft de bewindvoerder namens eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanvangskosten en maandelijkse kosten van bewindvoering. Bij de aanvraag zijn overgelegd: de beschikking tot instellen van het bewind, facturen voor de kosten van bewindvoering, een loonstrook met daarop een salaris van € 1.708,50, bankafschriften over de periode 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020, en een schuldenlijst met een totaalbedrag van € 23.084,15. Op de aanvraag is vermeld dat er beslag gelegd is op het salaris.
Met het besluit van 10 augustus 2020 heeft het college de aanvraag afgewezen. Eiser kan de kosten voldoen uit zijn draagkracht uit inkomen: 110% van het inkomen van eiser boven de voor hem geldende bijstandsnorm (€ 1.059,03). Voor het inkomen van eiser is het college uitgegaan van een salaris van € 1.795,58 inclusief vakantiegeld. De draagkracht van eiser is vastgesteld op € 7.566,96 per jaar, terwijl de kosten € 2.462,31 bedragen. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat het in rechte vaststaat.
1.1.
Op 27 oktober 2020 heeft de bewindvoerder opnieuw namens eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de aanvangskosten en maandelijkse kosten van bewindvoering (het herzieningsverzoek). Bij deze aanvraag zijn dezelfde stukken overgelegd, op de schuldenlijst na. Die is bijgewerkt en heeft een totaalbedrag van € 37.428,39.
Op 28 oktober 2020 heeft de bewindvoerder aanvullend op het herzieningsverzoek
e-mailcorrespondentie toegezonden over het beslag op het salaris van eiser. In een e-mail van 21 augustus 2020 bevestigt de werkgever dat hij van het salaris maandelijks € 311,85 overmaakt aan het LBIO en € 141,50 aan het CAK.
Juridisch kader
2. Wanneer eiser na een afwijzend besluit op zijn aanvraag om bijzondere bijstand, een nieuwe aanvraag heeft gedaan, moet hij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden bij deze herhaalde aanvraag. [1] Het college kan de herhaalde aanvraag afwijzen met verwijzing naar het eerdere afwijzend besluit, als geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld. [2] Het college is niet verplicht om dit te doen. Het kan er ook voor kiezen om de herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het afwijzend besluit te heroverwegen. Het college kan hier beleid over voeren. In dit geval is zulk beleid niet aan de orde.
Toetsing door de rechter
3. In dit geval heeft het college de herhaalde aanvraag van eiser afgewezen onder verwijzing naar het eerder afwijzend besluit. Daarom toetst de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het college zich terecht en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
Heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn?
4. Eiser betoogt dat er wel nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Het college kan met de overgelegde stukken, zoals de e-mailcorrespondentie met de werkgever, wel verifiëren dat, en voor welk bedrag, beslag is gelegd op het salaris van eiser. Eiser verwijst naar het besluit van het college van 9 april 2021 op een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand, waarin het college de draagkracht van eiser op basis van dezelfde inkomensgegevens en gelegde beslagen wel heeft vastgesteld.
4.1.
Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, of feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden ingebracht. Het gaat daarbij om feiten of veranderde omstandigheden die, als ze eerder bekend waren geweest, voor het college aanleiding hadden moeten zijn om een ander besluit te nemen. [3]
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het besluit van 9 april 2021 geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid die zou moeten leiden tot een inhoudelijke beoordeling van het herzieningsverzoek, omdat het besluit ziet op een andere draagkrachtperiode en niet blijkt welke stukken aan dit besluit ten grondslag liggen. De bij het herzieningsverzoek aangeleverde bewijsstukken zijn naar het oordeel van de rechtbank ook geen nieuwe feiten of omstandigheden, omdat eiser deze bewijsstukken ook ten tijde van de eerste aanvraag had kunnen overleggen. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
Is het herzieningsbesluit evident onredelijk?
5. Nu rechtbank tot het oordeel komt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, kan dat afwijzing van het herzieningsverzoek in beginsel dragen. De rechtbank kan aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het bestreden besluit (de afwijzing van het herzieningsverzoek) evident onredelijk is. [4] Als het oorspronkelijke besluit onjuist is, kan dat worden betrokken bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onjuist is. De inhoudelijke onjuistheid van het oorspronkelijke besluit maakt echter niet dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onjuist is. [5]
5.1.
De rechtbank is niet gebleken van evidente onredelijkheid van het herzieningsbesluit. Uit de berekeningen van de inkomensspecialist van het college blijkt niet dat het besluit op de aanvraag onjuist was. Ook met het beslag zou de draagkracht volgens de inkomensspecialist nog te hoog zijn. Bovendien heeft eiser nog steeds geen sluitend bewijs overgelegd van het beslag.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Er is ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.B. van Onzenoort, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 9 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Art. 4:6 lid 1 Awb
2.Art. 4:6 lid 2 Awb
3.CRvB 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3085
4.CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872
5.CRvB 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106