ECLI:NL:RBZWB:2022:7572
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit over compensatie transitievergoeding
In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 1 juli 2021, waarin de hoogte van de compensatie voor de betaalde transitievergoeding werd vastgesteld. Op 5 juli 2022 heeft het UWV dit besluit gewijzigd en de compensatie vastgesteld op € 35.711,76. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 360,00 aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is. De kosten voor de rechtsbijstand worden vastgesteld op € 1.300,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan op 13 december 2022.