In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en AG Hart Advocaten en Adviseurs BV. [Eiser] vorderde als voorlopige voorziening dat het op 4 oktober 2013 gelegde conservatoire beslag op zijn onroerende zaak zou worden doorgehaald. Dit beslag was gelegd door [gedaagde], die inmiddels uit Nederland was vertrokken. AG Hart Advocaten, de advocaat van [gedaagde], had geweigerd het beslag door te halen, omdat zij geen opdracht van [gedaagde] had. De rechtbank oordeelde dat AG Hart Advocaten niet bevoegd was om het beslag zonder opdracht van [gedaagde] te laten doorhalen. De voorzieningenrechter weigerde ook om [eiser] ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen tegen [gedaagde] en de bewaarder van de openbare registers, omdat er geen procedure aanhangig was tegen [gedaagde]. De rechtbank concludeerde dat [eiser] niet ontvankelijk was in zijn vorderingen tegen [gedaagde] en de bewaarder van de openbare registers, en wees de vorderingen tegen AG Hart Advocaten af. [Eiser] werd veroordeeld in de proceskosten van AG Hart Advocaten, die op € 1.692,00 werden begroot.