ECLI:NL:RBZWB:2022:7587

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6807
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en onroerendezaakbelasting door erfgenaam na overlijden belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2022, wordt het beroep van de erfgenaam van een overleden belanghebbende beoordeeld. De erfgenaam heeft bezwaar gemaakt tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen, die op 17 december 2019 de WOZ-waarde van de woning van de moeder heeft vastgesteld op € 598.000. De erfgenaam betwist deze waarde en stelt dat de woning maximaal € 475.000 waard is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de aanslag onroerendezaakbelasting op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar binnen zijn bevoegdheid heeft gehandeld en dat de waarde van de woning correct is vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de erfgenaam geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 19/6807
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2022 in de zaak tussen
de erfgenaam van
[belanghebbende],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen-[plaats](de heffingsambtenaar)
(gemachtigde: [heffingsambtenaar]).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de erfgenaam van [belanghebbende], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 17 december 2019.
1.2.
Het voorafgaande traject is als volgt verlopen. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 oktober 2019 aan [belanghebbende] een waarde-beschikking voor het jaar 2018 toegezonden (hierna: de beschikking). Tegelijk is ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd (hierna: de aanslag). De beschikking is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). De beschikking en de aanslag hebben betrekking op de woning van moeder op het adres [adres] te [plaats], (hierna: de woning).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van [belanghebbende] ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De erfgenaam van [belanghebbende] heeft het beroepschrift nader aangevuld.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de erfgenaam van [belanghebbende], [erfgenaam], vergezeld van [naam]. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [heffingsambtenaar] (zie aanhef). Ter zitting heeft de heffingsambtenaar, met instemming van de wederpartij, een machtiging overgelegd. Een afschrift daarvan wordt met deze uitspraak meegezonden.
2. Feiten
2.1.
[belanghebbende] was genothebbende van een deel van de woning. Het betreft een vrijstaande woonboerderij. De woning is gebouwd in 1925, heeft een inhoud van ca. 890m3 en is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 5.155 m2.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 31 oktober 2019 de WOZ-waarde van de woning vastgesteld. In hetzelfde aanslagbiljet (aanslagnummer [aanslagnummer]) heeft de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelastingen eigenaren (OZB) bekendgemaakt.
2.3.
[belanghebbende] is op 4 november 2021 overleden. Haar enig erfgename is [erfgenaam] en laatstgenoemde heeft de procedure voortgezet. [belanghebbende] wordt in het onderstaande aangeduid als moeder, [erfgenaam] als dochter.
2.4.
Moeder was genothebbende op basis van een recht van vruchtgebruik van 40% van het totale object. Het bloot eigendom van dat deel van de woning, was in handen van dochter, evenals de volle eigendom van de overige 60% van de woning.
2.5.
De woning is op 22 januari 2019 te koop aangeboden, waarna medio februari 2019 een koper is gevonden. Op 29 mei 2019 is de koopovereenkomst getekend. De verkoopsom bedroeg € 650.000.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning. Dochter vindt dat de waarde van de woning maximaal € 475.000 bedraagt. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 598.000.
3.2.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin geslaagd.
Toetsingskader van de rechtbank
3.3.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
Is de aanslag op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen: tijdigheid
3.4.
Dochter voert aan dat de aanslag in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. Primair betoogt ze dat de aanslag ten onrechte niet tegelijkertijd met de overige – door de gemeente in het kader van de Wet WOZ vastgestelde – beschikkingen is opgelegd, maar pas ruim een half jaar later. Dochter voert hierbij aan dat haar bekend is dat dit in meerdere situaties van verkoop van een woning speelde en dat dit niet getuigt van ‘fair play’. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
3.4.1.
De beschikking WOZ is buiten de wettelijk gestelde termijn van acht weken vastgesteld. [2] Op schending van deze wettelijke termijn staat echter geen sanctie die de rechtsgeldigheid van de beschikking of de hoogte van de waardebepaling raakt. Aan de voorwaarde dat de waardebeschikking niet later mag zijn opgelegd dan de aanslag onroerendezaakbelasting, is voldaan. Al hetgeen dochter in dit verband heeft aangevoerd (code 01, optimalisatie, maximum van 5% blokkades), is een reactie op de uitleg van de heffingsambtenaar over de kwaliteitsnormen die aan de gemeente worden gesteld door de Waarderingskamer. Deze zien op het beleid dat de gemeente voert ten aanzien van de uitvoering van de Wet WOZ. In deze procedure bij de belastingrechter kan dit beleid niet ter toetsing worden voorgelegd. Wat wel kan is de het ‘product’ van dat beleid, de waardebeschikking, ter beoordeling voorleggen. Daarop wordt in het onderstaande ingegaan (zie 3.6 en verder).
3.4.2.
Ook de aanslag onroerendezaakbelasting is vastgesteld binnen de termijnen die daarvoor bij wet zijn vastgelegd, nu deze is opgelegd binnen drie jaar na het ontstaan van de belastingschuld op 1 januari 2019. [3] De beroepsgrond dat de aanslag laat danwel te laat is opgelegd, slaagt dus niet.
Is de aanslag op een zorgvuldige wijze tot stand gekomen: tenaamstelling
3.5.
Dochter heeft zich beklaagd over de tenaamstelling van de beschikking en de aanslag. De rechtbank stelt vast dat ook op dit punt de heffingsambtenaar conform de geldende wet- en regelgeving heeft gehandeld.
3.5.1.
Met betrekking tot de beschikking WOZ heeft het volgende te gelden. Op de waardepeildatum had moeder een levenslang vruchtgebruik voor 40% van de woning (een beperkt zakelijk recht). Dochter had het bloot eigendom van dit gedeelte van de woning, plus de volle eigendom van 60% van het andere deel van object. Gelet hierop waren zowel moeder als dochter belanghebbende in het licht van de Wet WOZ. In dat geval heeft de heffingsambtenaar de keuze aan wie de waardebeschikking wordt opgelegd, mits de keuze is gebaseerd op eenduidig beleid. Dat die voorwaarde geschonden is, is niet gesteld of gebleken. Met de keuze voor moeder als geadresseerde voor de beschikking heeft de heffingsambtenaar gehandeld binnen de reikwijdte van zijn bevoegdheid. Volledig- heidshalve merkt de rechtbank op dat dochter, als erfgename, bevoegd is de procedure voort te zetten. De hoedanigheid van erfgename maakt haar belanghebbende in deze procedure (en dus niet de omstandigheid dat dochter zelf ook genothebbende was van de woning [4] ).
3.5.2.
Voor de heffing van onroerendezaakbelasting geldt een soortgelijk kader, maar met andere onderliggende wettelijke bepalingen. [5] Ook voor het opleggen van een aanslag onroerendezaakbelastingen heeft de heffingsambtenaar de keuze. En ook hier heeft de heffingsambtenaar gehandeld binnen zijn bevoegdheidskader, althans zijn er geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die het vaststellen van een schending rechtvaardigen.
Mocht het verkoopcijfer van de woning gebruikt worden?
3.6.
Dochter betwist dat het eigen verkoopcijfer van de woning ten grondslag kan liggen aan de WOZ-waarde. Het is namelijk onrechtmatig dat de WOZ-waarde van de woning met 45% wordt verhoogd ten opzichte van de WOZ-waarde van één jaar eerder. De heffingsambtenaar heeft aangegeven dat de WOZ-waarde in één jaar gemiddeld 4 tot 12% stijgt en in extreme gevallen 25%.
3.7.
Met betrekking tot de procentuele waardestijging oordeelt de rechtbank als volgt. De procentuele waardeverhoging, zowel van de woning zelf door de jaren heen alsook in relatie tot de waardestijging andere woningen, is geen onderdeel van beoordeling door de rechtbank. Doel en strekking van de Wet WOZ brengt met zich dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van de feiten en omstandigheden die zich voordoen op of rond de waardepeildatum met voorbijgaan aan de waarde die in een ander tijdvak aan de woning is toegekend.
3.8.
Als een onroerende zaak rondom waardepeildatum wordt gekocht moet in de regel ervan worden uitgegaan dat die koopsom overeenkomt met de waarde in het economische verkeer tenzij degene die zich daarop beroept, feiten en omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat die koopsom niet de waarde in het economische verkeer is. [6]
3.9.
Het betoog van belanghebbende komt er in de kern op neer dat de heffingsambtenaar door te wachten met het vaststellen van de waarde en de aanslag belanghebbende heeft benadeeld. Met het bekend worden van het verkoopcijfer kon de heffingsambtenaar een hoger bedrag onderbouwen dan wanneer hij de beschikking zoals te doen gebruikelijk had opgelegd, eind februari. De rechtbank ziet echter in deze omstandigheid geen reden tot verlaging van de waarde en de aanslag. De standaard werkwijze zou in theorie (want zeker is dat niet) een voordeel hebben kunnen opleveren. Het niet verwezenlijken van dat theoretische voordeel is geen onzorgvuldig handelen. Belanghebbende heeft in zekere zin geen geluk gehad. Maar het onthouden daarvan is geen onzorgvuldig handelen. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de wet op deze manier onredelijk uitwerkt, luidt het oordeel dat een Nederlandse rechter niet bevoegd is om de redelijkheid van de wet te beoordelen. [7]
Slotsom
3.10.
Alles overziend komt de rechtbank tot de slotsom dat de waarde van de woning en de aanslag op correcte wijze en niet te hoog zijn vastgesteld. Het gelijk is aan de zijde van de heffingsambtenaar.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dochter krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.C. van Spreuwel, griffier, op 14 december 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.Artikel 24, eerste, tweede en negende lid, van de Wet WOZ
3.Artikelen 220, sub 6 en 233 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.Ten overvloede licht de rechtbank toe dat voor mede-belanghebbenden in de wet aparte mogelijkheden zijn opgenomen om op te komen tegen de waardebepaling, zie de artikelen 26 en 28. van de Wet WOZ. Dit is mede ingegeven door het feit dat de WOZ-waarde ook voor andere doeleinden wordt gebruikt dan de heffing van lokale belastingen, zoals de onroerendezaakbelasting.
5.Artikelen 220, sub b en 220b, tweede lid, van de Gemeentewet.
6.Hoge Raad, 29 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:AA861.
7.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28).