ECLI:NL:RBZWB:2022:7599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
02/311317-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte na schietincident met ex-zwager, vrijspraak voor moord en medeplegen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een zaak waarbij de verdachte zijn ex-zwager op 14 november 2021 in Breda heeft doodgeschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad en medeplegen. De verdachte heeft vijf keer op het slachtoffer geschoten, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank verwierp de beroepen op noodweer en putatief noodweer, omdat het handelen van de verdachte niet als verdedigend kon worden aangemerkt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. De rechtbank hield rekening met de impact van het delict op de nabestaanden en de omstandigheden waaronder het gebeurde, waaronder eerdere conflicten tussen de verdachte, zijn zus en het slachtoffer. De rechtbank kende ook schadevergoedingen toe aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/311317-21
vonnis van de meervoudige kamer van 16 december 2022
in de strafzaak tegen
[vedachte]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Dordrecht
raadsman mr. B. Çiçek, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) op 14 november 2021 heeft gedood door meerdere kogels op hem af te vuren. Verdachte heeft deze gedragingen bekend. De vraag waar de officier van justitie zich voor gesteld ziet, is of sprake is van
moorddan wel
doodslag. In dat kader komen verschillende dingen in het dossier naar voren die kunnen duiden op een vorm van voorbereiding. Uit het onderzoek naar de telefoongegevens blijkt dat verdachte en zijn [zus verdachte] op de dag van het incident verschillende keren telefonisch contact hebben gehad. Voorts heeft de zus van verdachte hem om 15:04 uur een bericht gestuurd met de mededeling dat ze dacht dat het slachtoffer naar Breda zou komen. De verklaring van verdachte hierover dat hij niet wist dat het slachtoffer naar Breda kwam, lijkt niet te kloppen nu hij om 15.20 uur, en daarmee na voornoemd bericht, nog met zijn zus heeft gebeld. Voorts kan uit het dossier worden afgeleid dat verdachte het wapen waarmee is geschoten eerder die middag uit de schuur heeft gehaald en in de woning heeft gelegd.
Het enkele feit dat verdachte er rekening mee hield dat het slachtoffer naar Breda zou komen en dat hij een vuurwapen in de woning had gelegd, is echter niet voldoende om vast te kunnen stellen dat hij een concreet plan had om het slachtoffer daadwerkelijk te doden. Aangezien er daarnaast uit het dossier geen andere aanwijzingen blijken, dat er een plan was gemaakt, kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van moord. Datzelfde geldt voor het tenlastegelegde medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen
van de tenlastegelegde moord nu er aan de zijde van verdachte geen sprake is geweest van voorbedachte raad. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat het feit dat verdachte met een vuurwapen naar beneden gericht de woonwagen is uitgelopen, op zichzelf al een contra-indicatie is om tot voorbedachte raad te komen. Verdachte ging onvoorbereid naar buiten en het wapen was enkel bedoeld om af te schrikken. Voorts is het ronduit onaannemelijk dat verdachte het wapen van tevoren uit de schuur heeft gehaald. Zelfs als wordt uitgegaan van het scenario dat het wapen wel op voorhand is klaargelegd, kan niet tot voorbedachte raad worden gekomen. Het gevaar was immers al geweken toen [zus verdachte] thuis kwam. Het slachtoffer is pas uren later gekomen. Verdachte heeft nooit, in welk te bedenken scenario dan ook, het wapen bewust ter hand genomen met de intentie om het slachtoffer te doden. Gelet op alle feiten en omstandigheden waaronder het incident heeft plaatsgevonden, kan er geen sprake zijn van voorbedachte raad waardoor verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Tevens dient verdachte te worden vrijgesproken van het medeplegen nu hiervoor onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is.
Met betrekking tot de tenlastegelegde doodslag refereert de verdediging zich.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat het slachtoffer op 14 november 2021 door verdachte is doodgeschoten. Verdachte heeft verklaard dat hij degene was met het vuurwapen en dat hij op het slachtoffer heeft geschoten. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden waarop duidelijk is te zien dat hij vijf keer schiet in de richting van het slachtoffer. Uit het sectieverslag volgt ten slotte dat het slachtoffer vijf keer is geraakt in zijn bovenlichaam en dat de letsels die het gevolg zijn geweest van het vuurwapengeweld, het overlijden hebben veroorzaakt.
De rechtbank dient in het licht van de tenlastelegging te beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van het slachtoffer en of er sprake was van voorbedachte raad.
Opzet op de dood
Vast staat dat verdachte van dichtbij het slachtoffer met een vuurwapen vijf maal in het bovenlichaam heeft geschoten. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale delen bevinden. Op het moment dat verdachte besloot om te schieten, moet hij dan ook hebben beseft dat zijn handelen als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg met zich bracht, dat het slachtoffer zou overlijden. Verdachte heeft dan ook het onvoorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad
Volgens vaste jurisprudentie kan er sprake zijn van voorbedachte raad op het moment dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en hij niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Uit het dossier volgt dat [zus verdachte] en het slachtoffer een relatie hebben gehad die door haar in haar verklaring als ‘een hel’ wordt omschreven en waarbinnen veel geweld werd gebruikt. Daarnaast zijn er meerdere
incidenten geweest tussen het slachtoffer en de familie van verdachte. Uit het dossier volgt voorts dat het slachtoffer op 14 november 2021 op het werk van [zus verdachte] is geweest waarbij er een confrontatie tussen hen beiden heeft plaatsgevonden. Op het moment dat het slachtoffer het werk van [zus verdachte] weer verliet, is zij in overleg met haar
leidinggevende eerder naar huis gegaan. Uit de telefoongegevens en de verklaring van verdachte zelf leidt de rechtbank af dat [zus verdachte] die middag verdachte een paar keer heeft gebeld. Verdachte wist hierdoor dat het slachtoffer die middag bij [zus verdachte] op het werk was geweest en dat er wat was voorgevallen. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte en zijn zus een motief hadden om het slachtoffer iets aan te willen doen.
De rechtbank stelt vast dat [zus verdachte] verdachte om 15:04 uur nog een berichtje heeft gestuurd met daarin de mededeling dat zij dacht dat het slachtoffer naar Breda zou komen. Verdachte heeft hierover echter verklaard dat hij dit bericht niet heeft gezien en uit het dossier blijkt ook niet dat dit wel het geval is geweest. De rechtbank kan dan ook niet concluderen dat verdachte wist dat het slachtoffer die middag naar Breda zou komen en dat er aldus een mogelijkheid was om een eventueel plan ten uitvoer te brengen. Hier komt bij dat er, los van het hiervoor omschreven motief en het feit dat er in de woning waar verdachte was een vuurwapen lag, geen aanwijzingen in het dossier naar voren komen die duiden op een plan bij verdachte en [zus verdachte] om het slachtoffer van het leven te beroven. Wel is er sprake van een aantal belangrijke contra-indicaties. Uit de chatgesprekken die [zus verdachte] na haar vertrek op haar werk met het slachtoffer heeft gevoerd, blijkt dat het slachtoffer naar Breda wilde komen, terwijl [zus verdachte] hem hier juist van af probeerde te houden. Dat past niet bij een plan om iemand korte tijd later van het leven te beroven. Ook in de camerabeelden die ter zitting uitgebreid zijn bekeken, ziet de rechtbank contra-indicaties voor voorbedachte raad. Op de beelden is te zien dat [zus verdachte] als eerste naar buiten komt en vervolgens in gesprek gaat met het slachtoffer. Verdachte komt pas later naar buiten en houdt zich op dat moment een beetje afzijdig. Hij heeft weliswaar een vuurwapen in zijn hand, maar houdt dit met gestrekte arm naar beneden gericht. Er vindt vervolgens een gesprek plaats tussen met name het slachtoffer en [zus verdachte] , waarbij de emoties steeds hoger oplopen. Pas na enkele minuten wordt [zus verdachte] door verdachte opzij geduwd en volgen de 5 schoten waarbij het slachtoffer meermalen in het bovenlichaam wordt geraakt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van moord en hem veroordelen voor doodslag. Tevens zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen nu hiervoor enig bewijs ontbreekt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 november 2021 te Breda opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen meermalen in het bovenlichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 14 november 2021 is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer.
Subsidiair is betoogd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald over de aard van de dreiging en er sprake is van putatief noodweer(exces). Doordat het agressieve en vuurwapengevaarlijke slachtoffer in zijn slechte bui uit het niets bij de woning van de ouders van verdachte verscheen, ontstond bij verdachte een hevige gemoedsbeweging door de doodsangst en stress.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de beelden volgt dat het slachtoffer niets meer doet dan rustig aanbellen dan wel kloppen en dat het gesprek dat hierop volgt tussen hem en [zus verdachte] rustig begint. Het is verdachte die zich bij dit gesprek aansluit met een wapen in de hand en daarmee de confrontatie opzoekt en de situatie laat escaleren.
De officier van justitie is daarom primair van mening dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of er wel sprake was van een noodweersituatie of putatief noodweer.
Subsidiair stelt de officier van justitie dat is gebleken dat het slachtoffer geen wapen bij zich droeg en dat op de camerabeelden geen handeling van het slachtoffer te zien is die op een fysieke aanval vanuit het slachtoffer of een aanzet daartoe duidt. Van putatief noodweer zou in dit geval sprake kunnen zijn wanneer verdachte kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen door te schieten, omdat hij zich mocht inbeelden dat het slachtoffer een vuurwapen in zijn broeksband had en deze wilde pakken. Van deze situatie is echter geen sprake. Subsidiair geldt dat er geen reden was voor verdachte om te denken dat het slachtoffer op hem of [zus verdachte] zou gaan schieten. Dat het slachtoffer altijd een wapen zou dragen, is niet aannemelijk geworden. Voorts kan verdachte niet verklaren waarom het slachtoffer juist nu op hen zou gaan schieten, terwijl er eerder ook incidenten zijn geweest waarbij niet is geschoten. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer [zus verdachte] in Breda wilde opzoeken om problemen op te lossen en dingen uit te praten. Ten slotte is op de beelden geen paniek te zien bij verdachte. Het beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer(exces) dient dan ook te worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een beroep op noodweer(exces), dan wel putatief noodweer(exces) gedaan. Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) is vereist dat de verweten gedraging was gericht tegen een (onmiddellijk dreigende) ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Uit de wettelijke omschrijving van noodweer volgt dat het bij deze strafuitsluitingsgrond om de verdediging van bepaalde rechtsgoederen tegen een (wederrechtelijke) aanranding moet gaan. Dit betekent dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard, wanneer de gedraging van degene die zich hierop beroept, op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op confrontatie. In een dergelijk geval kan ook een beroep op noodweerexces of putatief noodweer(exces) niet slagen.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van de verschillende verweren op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[zus verdachte] en het slachtoffer zijn getrouwd geweest en hebben samen drie kinderen gekregen. De relatie tussen hen beiden en de echtscheiding erna kenmerkten zich door spanningen en huiselijk geweld. Op de dag van het incident is het slachtoffer om 13.37 uur naar het werk van [zus verdachte] gegaan. Hij heeft hier ruzie gemaakt met [zus verdachte] en daarbij geschreeuwd, bedreigingen geuit en tegen een coronascherm aan geslagen. Hierop heeft de leidinggevende van [zus verdachte] haar naar huis gestuurd, waarna zij naar verdachte in Breda is gegaan. Om 15.27 uur is zij aangekomen op het woonwagenkamp. Om 17.49 uur is het slachtoffer op het woonwagenkamp in Breda gearriveerd en is hij naar de woning gelegen aan [adres] gegaan, alwaar verdachte en [zus verdachte] op dat moment waren. Nadat het slachtoffer had aangeklopt, is [zus verdachte] naar buiten gegaan en heeft er op de trap voor de woning tussen het slachtoffer en [zus verdachte] een gesprek plaatsgevonden. Omdat de beelden van het incident zonder audio zijn, kan de rechtbank niet vaststellen of er bij dit gesprek is geschreeuwd of met verheven stem is gesproken. Gelet op de spanningen die er tussen [zus verdachte] en het slachtoffer bestonden, alsmede het eerdere incident op het werk van [zus verdachte] en de verklaring van verdachte zelf, sluit de rechtbank dit zeker niet uit. Na iets meer dan een minuut is verdachte ook naar buiten gegaan en is hij direct achter [zus verdachte] en het slachtoffer gaan staan. Hij had op dat moment duidelijk zichtbaar een vuurwapen in zijn hand, dat hij naar beneden gericht hield. Vervolgens heeft er nog enige tijd een gesprek plaatsgevonden waarbij, gelet op de lichaamstaal van de betrokkenen, verhit werd gesproken of geschreeuwd tussen [zus verdachte] en het slachtoffer.
Op enig moment krijgt het slachtoffer een duw van [zus verdachte] . [zus verdachte] loopt hierna verder het trapje af in de richting van het slachtoffer en geeft meerdere keren een duw in zijn richting. Verdachte staat op dat moment nog bovenaan de trap met het vuurwapen naar beneden gericht. Hierna loopt ook verdachte tot halverwege de trap en praat of schreeuwt en maakt wijzende bewegingen in de richting van het slachtoffer. Verdachte loopt vervolgens de trap af en gaat achter zijn zus staan die nog steeds tegenover het slachtoffer staat. Het conflict loopt verder op en over en weer worden armgebaren gemaakt. Verdachte loopt even weg tot halverwege de trap en komt hierna weer naar beneden. Verdachte en het slachtoffer staan op dat moment tegenover elkaar met [zus verdachte] tussen hen in. Ze lopen alle drie heen en weer en op dat moment richt verdachte zijn vuurwapen voor het eerst omhoog. Verdachte pakt [zus verdachte] vervolgens vast en duwt haar weg. Vervolgens gaat hij direct voor het slachtoffer staan en schiet hij van korte afstand vijf keer snel achter elkaar gericht op het bovenlichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer zakt daarbij in elkaar en blijft roerloos liggen.
Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer rond zijn 14/15e jaar in zijn leven is gekomen als vriend van [zus verdachte] . Er was altijd veel geweld in de relatie tussen [zus verdachte] en het slachtoffer en er zijn verschillende incidenten geweest tussen de familie van verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer was een prominent figuur binnen verscheidene motorbendes en gewelddadig en had altijd de beschikking over vuurwapens. Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer een gevaarlijke man was, waar niet alleen verdachte en zijn familie, maar ook veel andere mensen angst voor hadden. Zij wisten allemaal tot wat voor gekke dingen hij in staat was.
Verdachte heeft bij de politie en ook ter zitting verklaard dat [zus verdachte] hem wel wat vertelde over de problemen die zij met het slachtoffer had, maar dat hij (lang) niet alles wist omdat zijn zus niet alles wilde delen. Ze probeerde haar familie op een bepaalde manier te beschermen, omdat ze al zo veel hadden meegemaakt met het slachtoffer. In de tijd dat zij met het slachtoffer in Den Haag woonde, zag en hoorde verdachte weinig van haar. Soms kwam ze er niet onderuit om naar Breda te komen en dan kwam het wel eens voor dat zij een blauw oog had door geweld dat door het slachtoffer op haar was toegepast.
De rechtbank neemt op basis van het dossier aan dat het slachtoffer een vooraanstaand lid is geweest van verschillende motorclubs. Ook neemt zij aan dat er tussen de familie van verdachte en het slachtoffer incidenten zijn geweest, dat verdachte soms bang was voor het slachtoffer en dat hij in de veronderstelling was dat deze over een vuurwapen kon beschikken. Daar staat echter de verklaring van de moeder van verdachte tegenover waarin naar voren komt dat het al 8 á 9 maanden rustig was en dat er geen incidenten meer waren geweest. Het slachtoffer verbleef in die periode ook regelmatig in Spanje waardoor er rust was. Ten slotte volgt uit het telecomonderzoek dat er recent nog contacten waren geweest tussen verdachte en het slachtoffer die niet agressief of dreigend van aard of toon waren.
De rechtbank overweegt dat er door de politie geen vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp op of dichtbij het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen of in zijn auto. Op de beelden is geen (vuur)wapen te zien in de hand van het slachtoffer en ook de beweging naar de broeksband, waar verdachte over heeft verklaard, is op de beelden niet zichtbaar. Ten slotte is ook overigens niet gebleken van een fysieke aanval of een aanzet daartoe vanuit het slachtoffer. Dat het slachtoffer altijd een vuurwapen bij zich zou dragen, wordt weerlegd door het gegeven dat hij op de dag van de schietpartij geen wapen bij zich droeg. Daarnaast heeft [zus verdachte] in dit verband bij de rechter-commissaris verklaard dat het slachtoffer zelf nooit een wapen droeg voor het geval dat hij door de politie aangehouden zou worden.
Door de raadsman is ter zitting betoogd dat er eerder op de dag een heftig incident is geweest op het werk van [zus verdachte] . Het slachtoffer is naar het werk gekomen waar hij scheldend, dreigend en schreeuwend en met zijn vuisten bonkend tegen de deuren en ramen heeft gestaan. De rechtbank overweegt in dat kader dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij [zus verdachte] maar kort telefonisch heeft gesproken over wat er op haar werk was gebeurd. Zij heeft toen gezegd dat het slachtoffer bij haar op het werk was langsgekomen en dat er ruzie was geweest. Verdachte kon weliswaar aan haar stem horen dat er iets was gebeurd, maar de precieze details heeft [zus verdachte] hem niet gegeven. [zus verdachte] heeft hem ook niet verteld dat het slachtoffer op weg was naar Breda en dat zij daarover met het slachtoffer contact had gehad. Verdachte verklaart in het bijzonder nog over deze dag dat het een ontspannen dag was en dat het de bedoeling was om met een hapje en een drankje naar de Formule 1 te gaan kijken. Zijn zus zou daar ook bij aanwezig zijn. Het feit dat het slachtoffer kort voor 18:00 uur bij hun aan de deur stond, kwam voor verdachte dan ook als een totale verrassing.
Door de raadsman is ter zitting gesteld dat er op de bewuste avond door het slachtoffer ontzettend hard is gebonsd op de deur. Verdachte heeft hierover verklaard dat er bij hem door het bonzen op de deur door het slachtoffer angst en paniek ontstond. [zus verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het slachtoffer briesend en schreeuwend op de deur stond te schoppen en te bonken.
De rechtbank overweegt dat de stelling van de raadsman en de verklaringen hierover niet stroken met de beelden. Op deze beelden is namelijk te zien dat het slachtoffer een langzame en op het oog beheerste beweging richting de voordeur maakt. Kort hierna hangt hij ook kalm tegen de balustrade van de trap. Deze houding en deze gedragingen sluiten aan bij de toon van de berichten die het slachtoffer naar [zus verdachte] stuurt net voordat hij het woonwagenkamp op komt: “ [zus verdachte] als op de deur klopt komt er misschien ruzie kom gewoon naar buiten. Niet alles hoeft met oorlog” en “Ik klop wel aan op hoop van zegen”. Het gesprek dat hierop volgt tussen hem en [zus verdachte] begint ook relatief rustig.
De rechtbank stelt concluderend vast dat [zus verdachte] buiten in gesprek was met het slachtoffer en houdt er rekening mee dat daarbij is geschreeuwd of in ieder geval met luide stem is gesproken. Verdachte heeft er vervolgens voor gekozen om naar buiten te gaan met een voor het slachtoffer duidelijk zichtbaar vuurwapen in zijn hand. Deze gedraging van verdachte kan onder voornoemde omstandigheden noch op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van die gedraging, worden aangemerkt als verdedigend. De rechtbank acht de gedraging van verdachte - naar de kern bezien – onder de geschetste omstandigheden juist een aanvallende en escalerende handeling die was gericht op confrontatie. Dit betekent dat een beroep op noodweer(exces) of putatief noodweer (exces) niet kan slagen. De verweren worden dan ook in alle varianten verworpen.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat geen geslaagd beroep op een strafuitsluitings-grond kan worden gedaan, verzoekt de verdediging om rekening te houden met het nagenoeg blanco strafblad van verdachte. Voorts dient acht te worden geslagen op het gegeven dat verdachte een opgroeiende dochter van vier jaar oud heeft en een gehandicapte vader die zijn hulp nodig heeft. Ten slotte verzoekt de verdediging de rechtbank om rekening te houden met het feit dat verdachte werd geconfronteerd met het slachtoffer en hem niet zelf bewust heeft opgezocht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, één van de zwaarste misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. Het slachtoffer is naar de woning van verdachte gegaan om te praten met [zus verdachte] . Verdachte heeft zich op enig moment bij [zus verdachte] en het slachtoffer gevoegd waarna hij de confrontatie met het slachtoffer is aangegaan. Verdachte heeft vervolgens met een vuurwapen abrupt een einde gemaakt aan het leven van het slachtoffer door van dichtbij vijf keer op zijn bovenlichaam te schieten.
Verdachte heeft hierdoor het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, van het slachtoffer ontnomen en heeft hierdoor een groot en onherstelbaar verlies en veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden en iedereen die het slachtoffer lief had. Het leven van de nabestaanden zal sinds die avond van 14 november 2021 nooit meer hetzelfde zijn. De advocaat en de casemanager hebben namens de twee oudste zonen, de moeder en drie zussen van verdachte tijdens de zitting de impact van het overlijden van het slachtoffer indringend verwoord. De oudste zoon gaf aan dat het slachtoffer altijd zijn best voor hen heeft gedaan en dat hij de man was die voor hen zorgde. Hun belangen waren zijn prioriteit. Het was een zwarte bladzijde toen van hun kwartet een trio werd gemaakt. Zijn zussen geven aan dat zij het oudste kind in hun gezin zijn verloren. In hun cultuur speelt het gegeven dat het slachtoffer de oudste was en daarnaast ook een zoon, een grote rol. Dat zij dit verlies moeten meemaken, is ondraaglijk net als het verdriet dat zij zien bij hun moeder. Ook zien zij als familie hoe de drie kinderen van het slachtoffer dit verschrikkelijke leed moeten dragen. Het slachtoffer heeft altijd hemel en aarde bewogen in zijn zorg voor zijn drie jongens.
Naast de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden zijn ook de bijzonderheden van de gehele situatie meegewogen bij de strafoplegging. Uit het dossier is voldoende gebleken dat er gedurende lange tijd problemen waren tussen het slachtoffer en [zus verdachte] . Ook verdachte en zijn familie werden hiermee belast. Het slachtoffer was een vooraanstaand lid van een motorclub, hetgeen de nodige problemen veroorzaakte en waar de familie ook meerdere malen mee is geconfronteerd. Ook het feit dat het slachtoffer [zus verdachte] op de dag van het feit op haar werk heeft opgezocht en vervolgens naar de woning van haar ouders is gekomen, is een omstandigheid waar in beperkte mate rekening mee is gehouden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte waaruit naar voren komt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit of een ander geweldsfeit met justitie in aanraking is geweest.
Vanwege de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige en onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De nabestaanden van [slachtoffer] hebben via hun raadsman mr. M. de Klerk een vordering als benadeelde partij ingediend. De rechtbank zal eerst het toepasselijke juridische kader schetsen, waarna de vorderingen afzonderlijk zullen worden beoordeeld.
Materiële schade
Artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geeft in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces. De schadeposten die in aanmerking kunnen komen voor vergoeding aan een nabestaande zijn schade door het wegvallen van inkomen van degene die is overleden, de kosten van lijkbezorging, bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (affectieschade), shockschade en de schade die als erfgenaam kan worden gevraagd.
Artikel 6:108, tweede lid, van het BW bepaalt dat degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander verplicht is de kosten van lijkbezorging te vergoeden aan degene die deze kosten heeft betaald.
Affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
7.1
De vordering benadeelde partij [zoon 1] .
De benadeelde partij [zoon 1] , minderjarige zoon van het slachtoffer, vordert een vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als minderjarige zoon van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag bedraagt
€ 20.000,- en is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
7.2
De vordering benadeelde partij [zus slachtoffer]
De benadeelde partij [zus slachtoffer] , vordert een vergoeding van € 22.781,- aan materiële schade.
Kosten van de uitvaart
Door de benadeelde is in totaal € 22.781,- gevorderd aan kosten van de uitvaart. De gestelde schade bestaat uit meerdere posten, te weten uitvaartkosten (€ 9.046,-), kosten grafsteen
(€ 12.035,-) en kosten bloemen (€ 1.700,-). De gevorderde kosten zijn voldoende onderbouwd en komen op grond van artikel 6:108 van het BW voor vergoeding in aanmerking. De verdediging heeft deze kosten niet betwist. De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding toewijzen.
7.3
De vordering benadeelde partij [zoon 2]
De benadeelde partij [zoon 2] , meerderjarige zoon van het slachtoffer, vordert een vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als meerderjarige zoon van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
7.4
De vordering benadeelde partij [moeder slachtoffer]
De benadeelde partij [moeder slachtoffer] , vordert een schadevergoeding van € 20.000,- aan affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als moeder van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
7.5
De vordering benadeelde partij [zoon 3]
De benadeelde partij [zoon 3] , minderjarige zoon van het slachtoffer, vordert een schadevergoeding van € 20.000,- aan affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de minderjarige zoon van het slachtoffer, tot de kring van gerechtigden behoort. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en is door de verdediging niet betwist. Dit bedrag zal door de rechtbank worden toegewezen.
7.6
De wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel
De toegewezen vorderingen van [zoon 1] , [zoon 2] . [moeder slachtoffer] en [zoon 3] worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening. De toegewezen vordering van [zus slachtoffer] zal eveneens worden vermeerderd met de wettelijke rente. Nu niet is aangegeven vanaf welk moment de wettelijke rente wordt gevorderd, zal de rechtbank als ingangsdatum de datum van indiening van de vordering nemen, te weten 7 september 2022.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank daarnaast telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[zoon 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon 1] van € 20.000,- aan affectieschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [zoon 1] , € 20.000 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[zus slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zus slachtoffer] van € 22.781,00,- aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [zus slachtoffer] , € 22.781,00 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 148 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[zoon 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon 2] van € 17.500,- aan affectieschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [zoon 2] , € 17.500,- te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 122 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[moeder slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [moeder slachtoffer] van € 20.000,- aan affectieschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[moeder slachtoffer] , € 20.000 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[zoon 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [zoon 3] van € 20.000,- aan affectieschade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[zoon 3] , € 20.000 te betalen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 135 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 december 2022.