ECLI:NL:RBZWB:2022:7623

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
10089524_E14122022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van een huurovereenkomst wegens huurachterstand

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting WonenBreburg en een gedaagde huurder. De eiseres, WonenBreburg, heeft de gedaagde gedagvaard vanwege een huurachterstand van meer dan tien maanden, die op het moment van de mondelinge behandeling € 5.850,52 bedroeg. WonenBreburg vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van de huurachterstand en een gebruiksvergoeding voor de periode na ontbinding. De gedaagde, die niet aanwezig was bij de eerste mondelinge behandeling vanwege een ziekenhuisafspraak, erkende de huurachterstand en gaf aan dat zij in het verleden gemaakte afspraken niet goed was nagekomen. Ze vroeg om een laatste kans, omdat ze anders op straat zou komen te staan.

De kantonrechter overwoog dat, hoewel er begrip was voor de omstandigheden van de gedaagde, de huurachterstand van twaalf maanden een ernstige tekortkoming vormde. De rechter oordeelde dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming gerechtvaardigd waren. De kantonrechter benadrukte dat WonenBreburg de mogelijkheden om ontruiming te voorkomen serieus zou moeten onderzoeken, maar dat de ontbinding en ontruiming noodzakelijk waren gezien de lange huurachterstand.

De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van WonenBreburg op € 1.265,74 werden begroot. De rechter verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Eijssen-Vruwink.

Uitspraak

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 10089524 CV EXPL 22-3340
vonnis d.d. 14 december 2022 (bij vervroeging)
inzake
de stichting Stichting WonenBreburg,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
gemachtigde: Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonadres gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘Wonenbreburg’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 23 november 2022 met de daarin genoemde stukken;
b. de aanvullende producties zijdens Wonenbreburg van 28 november 2022;
c. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 1 december 2022;
d. de aantekeningen van de griffier van de voortgezette mondeling behandeling van
8 december 2022.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
[gedaagde] huurt van Wonenbreburg een woning aan de [woonadres gedaagde] tegen een huurprijs van € 470,43 per maand, bij vooruitbetaling op de eerste dag van iedere maand te voldoen. [gedaagde] heeft een achterstand in de betaling van de huur. Wonenbrebug heeft dit gemeld aan de gemeente Tilburg.
2.2
Wonenbreburg heeft [gedaagde] gedagvaard omdat een huurachterstand van meer dan tien maanden is ontstaan. Zij vordert de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de woning en tot betaling van de huurachterstand. Daarnaast vordert Wonenbreburg betaling van de maandelijks verschuldigde huur tot het tijdstip dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en een gebruiksvergoeding vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst voor iedere maand dat [gedaagde] na ontbinding nog in de woning blijft.
2.3
Nadat [gedaagde] op de mondelinge behandeling van 1 december 2022 niet is verschenen in verband met een ziekenhuisafspraak, heeft de kantonrechter een voortzetting van de mondelinge behandeling op 8 december 2022 gelast om [gedaagde] alsnog in de gelegenheid te stellen een toelichting te geven.
2.4
[gedaagde] erkent dat er sprake is van een huurachterstand. Partijen zijn het er over eens dat die huurachterstand op het moment van de mondelinge behandeling € 5.850,52 was. Dit betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling daarvan. Ook is zij, omdat zij in verzuim is met tijdige betaling van de huur, de wettelijke rente over de huurachterstand verschuldigd. Bovendien kunnen de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen, nu voldaan is aan de daarvoor geldende eisen.
2.5
[gedaagde] erkent verder dat zij in het verleden de gemaakte afspraken met o.a. schuldhulpverlening niet (goed) is nagekomen en zich daardoor, zoals zij dat zelf verwoordt, dieper in de kuil heeft gewerkt. Inmiddels is een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend en een voorschot daarop aangevraagd. Daarbij is aan haar ook een zogenaamde klantregisseur toegewezen om haar te begeleiden bij het zoeken naar werk. Ook heeft [gedaagde] de dag na de mondelinge behandeling (van 8 december) een afspraak ingepland met de beoogd bewindvoerder zodat een aanvraag voor onderbewindstelling kan worden ingediend. [gedaagde] voert tot slot aan dat zij zich beseft dat het vertrouwen van Wonenbreburg in haar minimaal is, maar zij verzoekt haar desondanks een allerlaatste kans te gunnen. Als zij uit haar woning zou moeten, dan kan zij nergens heen en komt zij op straat te staan.
2.5
Wonenbreburg heeft in reactie daarop aangegeven dat het vertrouwen in [gedaagde] minimaal is. Wonenbreburg (en anderen) zijn immers al een jaar bezig om afspraken met [gedaagde] te maken, die elke keer niet worden nagekomen. Hoewel Wonenbreburg vonnis vraagt geeft zij aan dat het nooit haar intentie is direct tot ontruiming over te gaan. Na het verkrijgen van een ontruimingsvonnis, bekijkt Wonenbreburg altijd welke mogelijkheden er zijn om ontruiming te voorkomen.
2.6
De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 6:265 lid 1 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
2.7
Hoewel de kantonrechter begrip heeft voor de door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden en oog heeft voor de goede wil van [gedaagde] , moet worden vastgesteld dat sprake van een huurachterstand van 12 maanden. Gelet op die forse achterstand, is naar het oordeel van de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en de ontruiming van de woning (met nevenvorderingen) dan ook gerechtvaardigd. Dit betekent dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zal worden toegewezen.
2.8
De kantonrechter gaat er vanuit dat Wonenbreburg, zoals door haar tijdens de mondelinge behandeling is toegezegd, de mogelijkheden om ontruiming te voorkomen, serieus zal onderzoeken. Een en ander eventueel in overleg met de (beoogd) bewindvoerder.
2.9
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Wonenbreburg worden begroot op
€ 1.265,74 (€ 129,74 dagvaardingskosten, € 514,00 griffierecht en € 622,00 salaris gemachtigde (2 punten voor de dagvaarding en de (voortgezette) mondelinge behandeling à € 311,00).

3.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woning met aanhorigheden, staande en gelegen te [woonadres gedaagde] ;
veroordeelt gedaagde om het gehuurde binnen twee weken na de betekening van dit vonnis met al de haren en het hare te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen;
veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen:
- een bedrag van € 6.579,45 aan huur tot en met november 2022 (inclusief buitengerechtelijke kosten en verschenen rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.929,91 vanaf 1 september 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- een bedrag van € 470,43 aan huur vanaf 1 december 2022 tot de datum van ontbinding van de huurovereenkomst;
- een bedrag van € 470,43 aan gebruiksvergoeding voor iedere maand of gedeelte daarvan dat gedaagde het gehuurde na de ontbinding van de huurovereenkomst feitelijk in gebruik houdt;
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op € 1.265,74, daarin begrepen een bedrag van € 622,00 als salaris voor de gemachtigde van eiseres;
verklaart de hiervoor uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 14 december 2022.